9. QGIS Configureren
QGIS is zeer goed te configureren. Via het menu
verschaft het verschillende gereedschappen om:Stijlmanager…: symbolen, stijlen en kleurverlopen te maken en te beheren.
Aangepaste projecties…: maak uw eigen coördinaten referentiesystemen.
Toetsenbord sneltoetsen…: uw eigen set van toetsenbord sneltoetsen te definiëren. Ook kunnen zij gedurende elke sessie van QGIS worden overschreven door de projecteigenschappen (toegankelijk in het menu ).
Aanpassen van de interface…: configureer de interface van de toepassing, verberg dialoogvensters of gereedschappen die u niet nodig hebt.
Opties…: globale opties in te stellen om toe te passen in verschillende delen van de software. Deze voorkeuren worden opgeslagen inde instellingen van het actieve gebruikersprofiel en standaard toegepast wanneer u een nieuw project opent met dit profiel.
9.1. Opties
Sommige basisopties voor QGIS kunnen worden geselecteerd met behulp van het dialoogvenster Opties. Selecteer de menuoptie . U kunt de opties naar uw wensen aanpassen. Sommige van de wijzigingen zouden het opnieuw starten van QGIS nodig kunnen hebben vóórdat zij effectief zouden worden.
De tabs waar u uw opties kunt aanpassen worden hieronder beschreven.
Notitie
Plug-ins kunnen hun instellingen inbedden in het dialoogvenster Opties
Hoewel hieronder alleen bron-instellingen worden weergegeven, onthoud dat deze lijst kan worden uitgebreid door geïnstalleerde plug-ins die hun eigen opties implementeren in het standaard dialoogvenster van Opties. Dit vermijdt dat elke plug-in zijn eigen dialoogvenster voor configuratie met extra menuitems alleen voor zichzelf nodig heeft…
9.1.1. Algemene instellingen
Landinstelling negeren
Standaard vertrouwt QGIS op de configuratie van uw besturingssysteem om de taal in te stellen en numerieke waarden te bewerken. Inschakelen van deze groep stelt u in staat dit gedrag aan te passen.
Selecteer de voor de GUI toe te passen taal uit Vertaling gebruikers-interface
Selecteer in Landinstelling (indelingen voor getallen, datum en valuta) het systeem waarvoor datum en numerieke waarden zouden moeten worden ingevoerd en gerenderd
Een samenvatting van de geselecteerde instellingen, en hoe zij zouden worden geïnterpreteerd, wordt aan de onderzijde van het frame weergegeven.
Programma
Selecteer Stijl (QGIS herstart nodig) d.i. het uiterlijk en plaatsing van de widget in dialoogvensters. Mogelijke waarden zijn afhankelijk van uw besturingssysteem.
Definieer het Thema UI (Opnieuw opstarten QGIS vereist) . Het kan zijn ‘default’, ‘Night Mapping’, of ‘Blend of Gray’
Definieer het Lettertype en zijn Grootte. Het lettertype kan zijn Qt default of een door de gebruiker gedefinieerd
Wijzigen van de Zichtbaarheidstijd voor berichten of dialogen
QGIS nieuwsfeed weergeven op welkomstpagina: geeft een gecureerde QGIS nieuwsfeed weer op de welkomstpagina, wat u een directe manier geeft om direct op de hoogte te zijn van projectnieuws (datums voor samenkomsten gebruikers/ontwikkelaars en samenvatting, onderzoekjes van de gemeenschap, aankondigingen van uitgaven, verschillende tips…)
Versie van QGIS bij opstarten controleren om u geïnformeerd te houden of er een nieuwere versie is uitgegeven
Eigen dialoogvensters voor kleurkeuze gebruiken (zie Kleur selecteren)
Projectbestanden
Project bij het opstarten openen
‘Welkomstpagina’ (standaard): kan de “Nieuws”feed weergeven, de sjablonen voor het project en de meest recente projecten (met miniaturen) van het gebruikersprofiel. Standaard wordt er geen project geopend.
‘Nieuw’: opent een nieuw project, gebaseerd op de standaardsjabloon
‘Meest recente’: heropent het laatste opgeslagen project
en ‘Specifiek’: opent een bepaald project. Gebruik de knop … om het standaard te gebruiken project te definiëren.
Maak een nieuw project op basis van het standaardproject. U heeft de mogelijkheid om het huidige project in te stellen als standaardproject met de knop [Huidige project als standaardproject opslaan] of terug te gaan naar het standaardproject met de knop [Standaard terugzetten]. U kunt met de knop [Bladeren] een map (Sjabloonmap) instellen waar de sjablonen voor het project komen te staan. Er zal een sjabloonproject gekozen kunnen worden bij de menuoptie , indien eerst het keuzevak Maak een nieuw project op basis van het standaardproject is geactiveerd en vervolgens het project in de map met sjablonen is opgeslagen.
Vraag om project en wijzigingen in brondata op te slaan indien nodig om te voorkomen dat u de wijzigingen die u maakte zult verliezen.
Geef een waarschuwing bij het openen van een projectbestand uit een oudere versie van QGIS. U kunt altijd projecten openen die zijn gemaakt met een oudere versie van QGIS, maar als het project eenmaal is opgeslagen zou het proberen te openen met de oudere versie kunnen mislukken omdat mogelijkheden in die versie niet beschikbaar zouden kunnen zijn.
Macro’s toestaan . U kunt daarbij kiezen tussen ‘Nooit’, ‘Vragen’, ‘Alleen voor deze sessie’ en ‘Altijd (wordt afgeraden)’.
Standaard paden: definieert of paden naar bestanden en lagen, gebruikt in nieuwe projecten, worden opgeslagen als ‘Absoluut’ of ‘Relatief’ ten opzichte van het projectbestand. Deze instelling kan op projectniveau worden overschreven.
Standaard indeling projectbestand
9.1.2. Systeeminstellingen
SVG-paden
Pad(en) voor Scalable Vector Graphic (SVG)-symbolen toevoegen of verwijderen. Deze SVG-bestanden zijn dan beschikbaar om de objecten te symboliseren of te labelen of de compositie van uw kaart te decoreren.
Lees ook Bestand op afstand of ingebed bestand selecteren voor verschillende manieren om te verwijzen naar SVG-bestanden in een pad van QGIS.
Plug-in paden
Voeg toe of verwijder Pad(en) om naar aanvullende C++ plug-inbibliotheken te zoeken
Paden voor documentatie
Voeg toe of verwijder Pad(en) voor documentatie om te zoeken naar QGIS Help. Standaard wordt een link toegevoegd naar de officiële online Gebruikershandleiding voor de gebruikte versie. U kunt echter andere links toevoegen en ze prioriteren van boven naar beneden: elke keer als u klikt op een knop Help in een dialoogvenster wordt de bovenste link geselecteerd en als er geen corresponderende pagina wordt gevonden wordt de volgende geprobeerd enzovoort.
Notitie
Documentatie is alleen voor QGIS Long Term Releases (LTR) geversioneerd en vertaald, wat betekent dat als u een normale uitgave gebruikt (bijv, QGIS 3.0), zal de knop Help standaard de pagina voor de handleiding van volgende LTR openen (bijv. 3.4 LTR), wat de beschrijving van mogelijkheden in nieuwere uitgaven kan bevatten (3.2 en 3.4). Indien geen documentatie voor LTR beschikbaar is worden documenten van testing, met mogelijkheden uit nieuwere en ontwikkelversies, gebruikt.
Instellingen
Helpt u Gebruikersinterface terugzetten naar standaard instellingen (opnieuw starten vereist) indien u enige aanpassingen maakte.
Systeem
Systeem omgevingsvariabelen kunnen worden bekeken, en veel ervan geconfigureerd, in de groep Omgeving. Dit is nuttig voor platforms zoals macOS, waar een GUI-toepassing niet noodzakelijkerwijze de shell-omgeving van de gebruiker erft. Het is ook nuttig voor het instellen en bekijken van omgevingsvariabelen voor de externe sets met gereedschappen, die worden beheerd door de Toolbox van Processing (bijv. SAGA, GRASS), en voor het inschakelen van uitvoer voor debuggen voor specifieke gedeelten van de broncode.
Selecteer Aangepaste variabelen gebruiken (opnieuw opstarten vereist - inclusief scheidingstekens) en u kunt systeemvariabelen Toevoegen en Verwijderen. Voor elk nieuw item kun u een naam Variabele configureren, de Waarde ervan en de methode voor het Toepassen, waaronder:
Overschrijven: vervang elke bestaande waarde van de variabele
Indien niet gedefinieerd: gebruik deze waarde voor de variabele indien nog niet op een hoger niveau gedefinieerd (bijv. niveau van besturingssysteem of toepassing)
Niet ingesteld: verwijder de variabele uit de omgeving (de parameter Waarde wordt niet gebruikt)
Vooraf vastgesteld: bepaal de waarde op de bestaande waarde van de variabele
Toevoegen: voeg de waarde van de bestaande waarde van de variabele toe
Overslaan: het item wordt behouden in de lijst voor toekomstig gebruik, maar wordt niet gebruikt
Reeds gedefinieerde omgevingsvariabelen worden weergegeven in Huidige omgevingsvariabelen, en het is mogelijk ze te filteren met Alleen QGIS-specifieke variabelen weergeven.
9.1.3. Instellingen voor CRS en transformaties
Notitie
Voor meer informatie over hoe QGIS projecteren van lagen afhandelt, bekijk daarvoor het bestemde gedeelte in Werken met projecties.
9.1.3.1. Afhandeling CRS
Op de tab Afhandeling CRS kunt u configureren welk CRS moet worden gebruikt voor een nieuw project of laag.
CRS voor projecten
Er is een optie om automatisch het CRS voor nieuwe projecten in te stellen:
CRS van eerst toegevoegde laag gebruiken: het CRS van het project zal worden ingesteld op het CRS van de eerste laag die erin geladen wordt
Een standaard CRS gebruiken: een vooraf geselecteerd CRS wordt standaard toegepast op elk nieuw project en wordt niet gewijzigd bij het toevoegen van lagen aan het project.
De keuze zal worden opgeslagen om te gebruiken in volgende sessies van QGIS. Het Coördinaten ReferentieSysteem van het project kan nog steeds worden overschreven vanaf de tab
.CRS voor lagen
Standaard CRS voor lagen: selecteer een standaard te gebruiken CRS wanneer u een laag maakt
U kunt ook de te nemen actie definiëren als een nieuwe laag wordt gemaakt, of wanneer een laag zonder CRS wordt geladen.
Waarschuwingen voor nauwkeurigheid
Alleen CRS waarschuwingen voor nauwkeurigheid weergeven voor onnauwkeurigheden die groter zijn dan een opgegeven afstand: treedt op wanneer u een gegevensset maakt of aanpast en een CRS selecteert, gebaseerd op een datumsamenstelling met lagere nauwkeurigheid. Standaard is om de waarschuwing Toon altijd
weer te geven bij een onnauwkeurigheid. Vereist een versie van QGIS die tenminste PROJ 8.0 gebruikt.
CRS waarschuwingen voor nauwkeurigheid voor lagen weergeven in legenda van project: Indien geselecteerd zal elke laag met problemen met nauwkeurigheid (d.i. een dynamisch CRS zonder een beschikbare epoch voor coördinaten, of een CRS gebaseerd op een datumsamenstelling met inherente onnauwkeurigheid die de door d gebruiker ingestelde limiet overschrijdt) het waarschuwingspictogram naast zich bebben staan in het paneel Lagen, wat aangeeft dat het een laag met lage nauwkeurigheid is.
Dit is ontworpen voor gebruik bij ontwerpen, BIM, beheer van goederen, en andere velden waar onnauwkeurigheden op het niveau van meter/submeter potentieel heel gevaarlijk of erg kostbaar zijn!
Planimetrische metingen: stelt de standaard in voor de eigenschap :ref:`planimetrische metingen <measurements_ellipsoid> ` in voor nieuw gemaakte projecten.
9.1.3.2. Coördinaten transformeren
De tab Coördinaten transformaties helpt u transformaties voor coördinaten en bewerkingen in te stellen die moeten worden toegepast bij het laden van een laag in een project of het opnieuw projecteren van een laag.
Standaard datumtransformaties
Hier kunt u beheren of het opnieuw projecteren van lagen naar een ander CRS zou moeten worden:
automatisch verwerkt met instellingen voor standaard transformaties van;
en/of meer door u moet worden beheerd met aangepaste voorkeuren zoals:
een vooraf gedefinieerde lijst met datumtransformaties om standaard toe te passen. Bekijk Datumtransformaties voor meer details.
U kunt transformaties Toevoegen, Verwijderen of Bewerken, dat zal worden gebruikt in elk nieuw gemaakt project.
9.1.3.3. Gebruikergedefinieerd CRS
De tab Gebruikergedefinieerd CRS helpt u om een aangepast CRS te definiëren, dat moet voldoen aan een tekenreeksindeling voor WKT of Proj.
Stel een Naam in en gebruik Nieuw CRS toevoegen. Als u een bestaande wilt verwijderen kunt u CRS verwijderen gebruiken.
Definitie
- Indeling
WKT (aanbevolen)
Proj-tekenreeks (historisch - niet aanbevolen)
Testen
Hier kunt u uw gemaakte definitie voor het CRS testen op Latitude en Longitude. Gebruik een bekend coördinaat om te controleren of uw definitie nauwkeurig is.
9.1.4. Instellingen voor Databronnen
Object-attributen en tabel
Objecten kopiëren als ‘Platte tekst, geen geometrie’, ‘Platte tekst, WKT geometrie’, of ‘GeoJSON’ bij het plakken van objecten in andere toepassingen.
Gedrag attributentabel : filter instellen bij het openen van de attributentabel. Er zijn drie mogelijkheden: ‘Alle attributen tonen’, ‘Geselecteerde objecten tonen’ en ‘Op kaart zichtbare objecten tonen’
Standaard weergave modus voor weergave definiëren van de attributentabel bij elke opening. Het kan zijn ‘Laatste weergave onthouden’, ‘Tabelweergave’ of ‘Formulierweergave’.
Rijcache attributentabel . Deze rijcache zorgt ervoor dat het laatste geladen aantal N rijen met attributen in de cache (=geheugenruimte) worden opgeslagen, zodat het werken met de attributentabel sneller gaat. De gegevens in de cache worden verwijderd bij het sluiten van de attributentabel.
Weergave van waarden NULL Hier kunt u, voor velden die een waarde NULL bevatten, een andere waarde opgeven om te laten zien.
Tip
Verbeterd openen van attributentabel voor big data
Bij het werken met lagen met zeer grote hoeveelheden records, zou het openen van de attributentabel enorm traag kunnen zijn omdat het dialoogvenster alle rijen in de laag opvraagt. Instellen van het Gedrag attributentabel op Op kaart zichtbare objecten tonen zal er voor zorgen dat QGIS alleen de objecten in het huidige kaartvenster opvraagt bij het openen van de tabel, wat het snel laden van gegevens mogelijk maakt.
Onthoud dat gegevens in deze instantie van de attributentabel altijd zullen zijn gebonden aan het bereik van het kaartvenster waarmee het werd geopend, wat betekent dat het selecteren van Alle objecten tonen in een dergelijke tabel geen nieuwe objecten zal laten weergeven. U kunt echter de set met weergegeven objecten bijwerken door het bereik van het kaartvenster te wijzigen en de optie Op kaart zichtbare objecten tonen te selecteren in de attributentabel.
Omgang met databron
Zoek naar geldige items in het browser dock . U kunt kiezen tussen ‘Extensie controleren’ en ‘Bestandsinhoud controleren’.
Zoek naar de inhoud van gecomprimeerde (.zip) bestanden in het browser-dock definieert hoe gedetailleerd de informatie in de widget is aan de onderzijde van het paneel Browser bij het bevragen van dergelijke bestanden. ‘Nee’, ‘Basisscan’ en ‘Volledige scan’ zijn de opties.
Suggereer sublagen tijdens het openen. Enkele rasterindelingen ondersteunen sublagen — deze worden subdatasets in GDAL genoemd. Een voorbeeld is het netCDF bestandsformaat - wanneer er veel netCDF-variabelen zijn, dan ziet GDAL elke variabele als een subdataset. De optie wordt gebruikt om controle te krijgen hoe om te gaan, tijdens het laden van, met een rasterbestand dat sublagen bevat. De volgende keuzes zijn mogelijk:
‘Altijd’: Altijd vragen (wanneer er sublagen aanwezig zijn)
‘Indien nodig’: Vragen indien de laag geen bandlagen maar wel sublagen heeft
‘Nooit’: Nooit vragen, laad geen sublagen
‘Alles laden’: Nooit vragen, gewoon alle sublagen laden
Automatisch mappen in dock van browser verversen als hun inhoud wijzigt: Stelt u in staat om het standaard monitoren van mappen in het paneel Browser handmatig uit te schakelen (bijv, om potentiële vertragingen door traagheid van het netwerk te vermijden).
Gelokaliseerde gegevenspaden
Het is mogelijk gelokaliseerde gegevenspaden te gebruiken voor elke soort op bestanden gebaseerde databron. Zij zijn een lijst van paden die worden gebruikt om de locatie voor de databron uit te nemen. Als, bijvoorbeeld, C:\my_maps
is vermeld in de gelokaliseerde gegevenspaden, zal een laag die C:\my_maps\my_country\ortho.tif
als databron heeft worden opgeslagen in het project met localized:my_country\ortho.tif
.
De gegevenspaden worden vermeld in volgorde van voorkeur, met andere woorden: QGIS zal eerst zoeken naar het bestand in het eerste pad, dan in het tweede, etc.
Verborgen paden in browser
Dit widget vermeld alle mappen die u kunt kiezen om te verbergen in het paneel Browser. Verwijderen van een map uit de lijst zal die weer beschikbaar maken in het paneel Browser.
9.1.4.1. Instellingen voor GDAL
GDAL is een uitwisselingsbibliotheek voor georuimtelijke gegevens dat een groot aantal indelingen voor vector- en rasterbestanden ondersteunt. Het verschaft stuurprogramma’s om gegevens in deze indelingen te lezen en (vaak) te schrijven. De tab GDAL geeft momenteel de stuurprogramma’s weer voor raster- en vectorindelingen met hun mogelijkheden.
GDAL raster en vector stuurprogramma’s
De tabs Raster stuurprogramma’s en Vector stuurprogramma’s stellen u in staat te definiëren welk stuurprogramma voor GDAL is ingeschakeld voor het lezen en/of schrijven van bestanden, omdat in sommige gevallen meer dan één stuurprogramma van GDAL beschikbaar is.
Tip
Dubbelklikken op een raster stuurprogramma dat toegang voor lezen en schrijven toestaat (rw+(v)
), opent het dialoogvenster Schrijf-opties aanpassen om aan te passen.
Opties raster stuurprogramma’s
Dit frame verschaft manieren om het gedrag van stuurprogramma’s voor rasters, die toegang voor lezen en schrijven ondersteunen, aan te passen:
Schrijf-opties aanpassen: stelt u in staat verschillende profielen voor bestandstransformaties te bewerken of toe te voegen, d.i. een set van vooraf gedefinieerde combinaties van parameters (type en niveau van compressie, blokgrootten, overzicht, kleurbepaling, alfa…) om te gebruiken bij de uitvoer van rasterbestanden. De parameters zijn afhankelijk van het stuurprogramma.
Het bovenste gedeelte van het dialoogvenster vermeldt het/de huidige profiel(en) en stelt u in staat nieuwe toe te voegen of bestaande te verwijderen. U kunt het profiel ook terugzetten naar zijn standaard parameters als u ze hebt gewijzigd. Sommige stuurprogramma’s (bijv. GeoTiff) hebben enkele voorbeeldprofielen waarmee u kunt werken.
Aan de onderzijde van het dialoogvenster:
De knop laat u rijen toevoegen om ze te vullen met de naam en waarde van de parameter
Klik op de knop Controleren om te controleren of de ingevoerde schrijf-opties geldig zijn voor de opgegeven indeling
Gebruik de knop Help om naar de te gebruiken parameters te zoeken, of bekijk de documentatie voor GDAL raster drivers.
Opties voor piramiden aanpassen
9.1.5. Instellingen voor renderen
De tab Renderen verschaft instellingen voor het beheren van het renderen van lagen in het kaartvenster.
Gedrag bij renderen
Standaard zullen nieuw toegevoegde lagen aan de kaart direct worden afgebeeld: deselecteren van deze optie kan handig zijn bij het laden van meerdere lagen om te vermijden dat elke nieuwe laag in het kaartvenster wordt gerenderd en het proces vertraagt
Stel het Maximum aantal te gebruiken cores voor het renderen van de kaart in
Het kaartvenster rendert op de achtergrond in een afzonderlijke afbeelding en elke update Kaart-update interval (standaard 250 ms) zal de inhoud van deze (niet op het scherm) afbeelding worden genomen om de zichtbare weergave op het scherm bij te werken. Als het renderen echter sneller is voltooid dan deze duur, zal het direct worden weergegeven.
Vergrotingsniveau (zie het Vergrootglas)
Kwaliteit renderen
9.1.5.1. Instellingen voor renderen vectors
De tab Vector bevat specifieke instellingen voor het renderen van vectorlagen.
Vereenvoudiging van objecten standaard inschakelen voor nieuw toegevoegde lagen u vereenvoudigt de geometrie van objecten (minder knopen) en als resultaat worden ze sneller weergegeven. Onthoud dat dit ook inconsistenties kan veroorzaken door het renderen. Beschikbare instellingen zijn:
Drempel vereenvoudiging (hogere waarden resulteren in meer vereenvoudiging)
Algoritme Vereenvoudigen: Deze optie voert een lokale “directe” vereenvoudiging uit op objecten en versnelt het renderen van de geometrie. Het wijzigt niet de geometrie die wordt opgehaald van de gegevensproviders. Dit is belangrijk als u expressies heeft die de geometrie van een object gebruiken (bijv. bij berekening van een gebied) - we willen er zeker van zijn dat de berekeningen worden uitgevoerd op de originele geometrie, niet op de vereenvoudigde. Voor dit doel verschaft QGIS drie algoritmes: ‘Afstand’ (standaard), ‘SnapToGrid’ en ‘Visvalingam’.
Vereenvoudigen bij de bron indien mogelijk: de geometrieën worden vereenvoudigd door de provider (PostGIS, Oracle…) en anders dan de vereenvoudiging aan de lokale zijde, kunnen op geometrie gebaseerde berekeningen worden beïnvloed
Maximale schaal waarmee de laag vereenvoudigd zou moeten worden (vereenvoudigt altijd 1:1)
Notitie
Naast de globale instelling kan vereenvoudigen van objecten worden ingesteld voor een specifieke laag vanuit zijn menu
.Segmentatie boog
Tolerantie voor segmentatie: deze instelling beheert de manier waarop cirkelvormige bogen worden gerenderd. Hoe kleiner de maximum hoek (tussen de twee opeenvolgende punten en het midden van de boog, in graden) of maximum verschil (afstand tussen de twee punten en de lijn van de boog, in kaarteenheden), des te meer segmenten meer rechte lijnen zullen worden gebruikt bij het renderen.
Type tolerantie: het kan zijn ‘Maximum hoek’ of ‘Maximum afstand’ tussen benadering en boog.
9.1.5.2. Instellingen voor renderen rasters
De tab Raster bevat specifieke instellingen voor het renderen van rasterlagen.
onder Banden en hersamplen
met RGB-band selectie kan men het nummer voor de Rode, de Groene en de Blauwe band opgeven.
De methoden Ingezoomd op resampling en Uitgezoomd op resampling kunnen worden gedefinieerd. Voor Ingezoomd op resampling kunt u kiezen uit drie methoden voor resamplen: ‘Dichtstbijzijnde buur’, ‘Bilineair’ en ‘Kubisch’. Voor Uitgezoomd op resampling kunt u kiezen tussen ‘Dichtstbijzijnde buur’ en ‘Gemiddelde’. U kunt ook de waarde Oversampling instellen (tussen 0.0 en 99.99 - een hogere waarde betekent meer werk voor QGIS - de standaardwaarde is 2.0).
Vroeg hersamplen: maakt het mogelijk het renderen van het raster te berekenen op het niveau van de provider waarbij de resolutie van de bron bekend is, en zorgt voor een beter renderen bij inzoomen met aangepaste opmaak voor QGIS. Echt handig voor tegelrasters die worden geladen met een interpretatie methode. De optie kan ook worden ingesteld op het niveau van de laag (eigenschappen Symbology)
Opties voor Contrast verbetering kunnen worden toegepast op Enkelbands grijs, Multiband kleur (byte/band) of Multiband kleur (>byte/band). Voor elk kunt u instellen:
het te gebruiken Algoritme, waarvan de waarden kunnen zijn ‘Geen Stretch’, ‘Uitstrekken tot MinMax’, ‘Uitstrekken en clippen tot MinMax’ of ‘Clip naar MinMax’.
het toe te passen Bereik (minimum/maximum), met waarden zoals ‘Cumulatieve telling deel van pixels’, ‘Minimum/Maximum’, ‘Gemiddelde +/- standaardafwijking’.
De opties voor Contrast verbetering bevatten ook:
Bereik Cumulatieve telling van pixels
Vermenigvuldigingsfactor voor standaardafwijking
9.1.6. Instellingen kaartvenster en legenda
Deze eigenschappen laten u instellen:
de Standaardwaarden kaart (worden door projectwaarden overschreven): de Selectiekleur en Achtergrondkleur.
interactie met Legenda van de lagen :
Dubbelklik actie in legenda . U kunt kiezen uit ‘Open Laageigenschappen’, ‘Open attributentabel’ of ‘Paneel voor het opmaken van de stijl openen’ met dubbelklikken.
Aantal objecten voor nieuw toegevoegde lagen weergeven: geeft in het paneel Lagen het aantal objecten weer naast de laagnaam. Telling van het aantal klasse, indien aanwezig, wordt ook weergegeven. U kunt met rechts klikken op een laag om de telling van de objecten aan/uit te zetten.
Namen voor classificatie weergeven in het paneel Lagen, bijv. bij het toepassen van een renderer Categorieën of Regel-gebaseerd (bekijk Eigenschappen Symbologie voor meer informatie).
de resolutie voor WMS getLegendGraphic
Minimum en Maximum grootte symbool legenda om de weergave van de grootte van het symbool in het paneel Lagen te beheren
de Vertraging in milliseconden voor het weergeven van kaarttips van lagen
Of QGIS zou moeten DPI voor scherm respecteren: Indien ingeschakeld zal QGIS proberen het kaartvenster weer te geven met een fysiek nauwkeurige schaal op het scherm, afhankelijk van het fysieke DPI van de monitor. Symbologie met gespecificeerde grootte voor weergave zal ook nauwkeurig worden gerenderd, bijv. een symbool van 10mm zal worden weergegeven als 10mm op het scherm. Echter, grootten van lettertypen van labels op het kaartvenster zouden kunnen verschillen van die in de gebruikersinterface van QGIS of andere toepassingen. Als deze instelling is uitgeschakeld zal QGIS het logische DPI van het besturingssysteem gebruiken, wat consistent zal zijn met andere toepassingen op het systeem. Echter, schaal van het kaartvenster en grootte van symbologie zou fysiek onnauwkeurig kunnen zijn op het scherm. In het bijzonder, op hoge-DPI-schermen, lijkt symbologie waarschijnlijk te klein te verschijnen.
Voor de beste ervaring wordt aanbevolen om DPI voor scherm respecteren te selecteren, speciaal bij het gebruiken van meerdere of verschillende monitoren en voorbereiden van visueel hoge kwaliteit kaarten. Uitschakelen van DPI voor scherm respecteren zal uitvoer maken die meer geschikt zou kunnen zijn voor het in kaart brengen die bedoeld is om alleen op het scherm te gebruiken, speciaal waarbij grootten van lettertypen zouden moeten overeenkomen met andere toepassingen.
Notitie
Renderen in lay-outs wordt niet beïnvloedt door de instelling DPI voor scherm respecteren; het respecteert altijd de gespecificeerde DPI voor het doel-uitvoerapparaat. Onthoud ook dat deze instelling de fysieke scherm-DPI gebruikt, zoals die wordt gerapporteerd door het besturingssysteem, wat niet nauwkeurig zou hoeven te zijn voor alle weergaven.
9.1.7. Instellingen kaartgereedschap
Deze tab biedt enkele opties met betrekking tot het gedrag van het gereedschap Objecten identificeren.
Zoekradius voor de identificatie van objecten en het tonen van kaarttips is een afstand voor tolerantie waarbinnen het gereedschap Objecten identificeren resultaten zal weergeven, zolang u klikt binnen deze tolerantie.
Markeerkleur stelt u in staat te kiezen met welke kleur objecten, die worden geïdentificeerd, zouden moeten worden geaccentueerd.
Buffer bepaalt een bufferafstand die moet worden gerenderd vanaf de omtrek van het geaccentueerde object.
Minimale breedte bepaalt hoe dik de rand van een geaccentueerd object moet worden weergegeven.
Meetgereedschap
Geef de Kleur elastiek voor het meetgereedschap
Definieer het aantal te gebruiken Decimale posities
Vasthouden aan basiseenheid om niet automatisch grote getallen te converteren (bijv. meters naar kilometers)
Voorkeur eenheden voor afstand: opties zijn ‘Meters’, ‘Kilometers’, ‘Voet’, ‘Yards’, ‘Mijlen’, ‘Zeemijlen’, ‘Centimeters’, ‘Millimeters’, ‘Graden’ of ‘Kaarteenheden’
Voorkeur eenheden voor gebieden: opties zijn ‘Vierkante meters’, ‘Vierkante kilometers’, ‘Vierkante voet’, ‘Vierkante yards’, ‘Vierkante mijlen’, ‘Hectares’, ‘Acres’, ‘Vierkante zeemijlen’, ‘Vierkante centimeters’, ‘Vierkante millimeters’, ‘Vierkante graden’ of ‘Kaarteenheden’
Voorkeur hoekeenheden: opties zijn ‘Graden’, ‘Radialen’, ‘Gon/gradians’, ‘Minuten van de boog’, ‘Seconden van de boog’, ‘Draaiingen/omwentelingen’, milliradialen (SI-definitie) of mil (NATO/militaire definitie)
Weergave coördinaten en richting
Dit gedeelte verschaft manieren om te Configureren:
Standaard indeling voor coördinaten voor nieuwe projecten, zoals weergeven in het vak Coördinaten op de statusbalk van QGIS en in het gedeelte Afgeleid van de resultaten van het gereedschap Objecten identificeren
Standaard indeling voor richting voor nieuwe projecten, zoals weergegeven in de statusbalk voor de richting van het verplaatsen in het kaartvenster en het gereedschap Richting meten.
Deze opties kunnen worden overschreven op het projectniveau.
Schuiven en zoomen
Stel een Zoomfactor in voor gereedschappen om te zoomen of het muiswiel
Vooraf ingestelde schalen
Hier vindt u een lijst met vooraf gedefinieerde schalen om standaard weer te geven in de schaal-gerelateerde keuze, widgets, zoals Schaal van de statusbalk, de keuzelijst voor zichtbaarheid van schalen of instellingen voor secundaire 2D-kaartweergave,…. Met de knoppen en kunt u uw persoonlijke schalen toevoegen of verwijderen. U kunt ook schalen im-/exporteren uit/naar een .XML
-bestand. Onthoud dat u nog steeds de mogelijkheid hebt om uw wijzigingen te verwijderen en de vooraf gedefinieerde lijst te herstellen.
Vanuit het dialoogvenster voor het project kunt u ook uw eigen set schalen instellen, die deze globale in de widgets overschrijft.
9.1.7.1. Instellingen voor digitaliseren
Deze tab helpt u algemene instellingen te configureren bij bewerken van vectorlaag (attributen en geometrie).
Object maken
Voorkom tonen van attributenformulier na intekenen object: deze keuze kan in elk dialoogvenster Laageigenschappen worden overschreven.
Laatst ingevoerde attribuutwaarden gebruiken: onthoud de laatste gebruikte waarde van elk attribuut en gebruik dat als standaard voor het volgende object dat wordt gedigitaliseerd. Werkt per laag. Dit gedrag kan ook worden beheerd op een basis per-veld (bekijk Het gedrag van velden configureren).
Valideer geometrieën tijdens het bewerken van complexe lijnen/polygonen bestaande uit veel punten kan dat het tekenen vertragen. Dit komt omdat de standaardvalidatie in QGIS veel tijd kan kosten. U kunt ook, om het tekenen tijdens het bewerken te versnellen, kiezen voor de GEOS geometrievalidatie (beschikbaar vanaf GEOS 3.3) of om het valideren uit te zetten. De validatie met GEOS is veel sneller maar het nadeel is dat deze alleen het eerste probleem met geometrie rapporteert.
Onthoud dat, afhankelijk van de selectie, rapporten of geometriefouten zouden kunnen verschillen (zie Typen foutberichten en hun betekenissen)
Standaardwaarde Z te gebruiken bij het maken van nieuwe 3D-objecten.
Elastiek
Definieer de Lijndikte, Lijnkleur en Vulkleur van het elastiek.
Elastiek niet bijwerken gedurende bewerken van punt.
Snappen
Snappen standaard inschakelen activeert snappen als een project is geopend
Definieer de Standaard ‘snap’-modus (‘Hoekpunt’, ‘Segment’, ‘Centroïde’, ‘Midden van segmenten’, Lijn-eindpunten’, ‘Vlak’)
Stel de Standaard ‘snapping’-tolerantie in kaarteenheden of pixels in
Definieer de Zoekradius voor aanpassingen hoekpunten in ‘kaarteenheden’ of ‘pixels’
Hoofdvenster weergeven als (opnieuw starten vereist): ingesteld of het dialoogvenster Gevorderd snappen zou moeten worden weergegeven als ‘Dialoogvenster’ of ‘Vastzetten’.
Markeringskleur voor snappen
Helptips voor snappen weergeven zoals de naam van de laag waarvan u het object zult gaan snappen. Nuttig als meerdere objecten elkaar overlappen.
Snappen aan niet-zichtbare objecten inschakelen (niet weergegeven in het kaartvenster)
Hoekpunten
Markeringen alleen gebruiken voor geselecteerde objecten heeft betrekking op het tonen ervan
Wijzig de Markeringstijl naar (‘Kruis’ (standaard), ‘Semi-transparante cirkel’ of ‘Niets’)
Definiëren punt Markeringsgrootte (in millimeter)
Gereedschap Verspringing boog
De volgende 3 opties hebben betrekking op het gereedschap Verspring curve, zie Geavanceerd digitaliseren. Met de verschillende instellingen is het mogelijk om de vorm van de versprongen lijn te beïnvloeden. Deze opties zijn beschikbaar sinds GEOS 3.3.
Verbindingsstijl: ‘Rond’, ‘Puntig’ of ‘Hoekig’
Segmenten per Kwadrant
Maximale puntlengte bij scherpe hoeken
Traceren
Door Traceren naar boog converteren kunt u boogsegmenten maken tijden het digitaliseren. Onthoud dat uw gegevensprovider deze mogelijkheid moet ondersteunen.
9.1.8. 3D-instellingen
Het menu 3D helpt u enkele standaard instellingen te configureren om te gebruiken voor een 3D-kaartweergave. Deze mogen verwijzen naar Standaard camera-instellingen:
Type projectie: wat het mogelijk maakt de 3D-scene te bekijken in een:
Perspectief projectie (standaard): Parallelle lijnen schijnen elkaar in de verte te ontmoeten. Objecten schijnen kleiner te worden als zij verder van de camera af staan.
of een Loodrechte projectie: Parallelle lijnen lijken parallel. Objecten lijken van dezelfde grootte, ongeacht de afstand.
Camera’s Veld voor weergave: alleen relevant in Perspectief projectie, specificeert het huidige verticale veld voor weergave in graden en bepaalt hoeveel van de scene zichtbaar is voor de camera. Standaardwaarde is 45°.
Modus Navigatie: verschaft verschillende manieren voor interactie met de 3D-scene. Beschikbare modi zijn:
Terrein gebaseerd: de camera volgt rondom een vaste positie op het oppervlakte van het terrein als door de scene wordt genavigeerd.
Modus Wandelen (eerste persoon)
Afhankelijk van de geselecteerde modus verschillen de opdrachten voor navigatie.
Snelheid van verplaatsing
Verticale as inverteren: Beheert of bewegingen rondom de verticale as moeten worden geïnverteerd ten opzichte van hun normale gedrag. Beïnvloedt alleen bewegingen in de Modus Wandelen. Het kan worden ingesteld op:
Nooit
Alleen bij slepen: zorgt er voor dat de verticale beweging alleen wordt geïnverteerd bij het uitvoeren van een klik-en-sleep draaien van de camera
en Altijd: zorgt er voor dat bewegingen worden geïnverteerd bij zowel klik-en-sleep als wanneer de beweging van de camera is vastgezet naar de cursor (via een druk op de toets ~)
9.1.9. Kleurinstellingen
Dit menu stelt u in staat paletten of kleuren te maken of bij te werken, die door de gehele toepassing heen worden gebruikt, in de widget Kleur selecteren. U kunt kiezen uit:
Recente kleuren geeft recent gebruikte kleuren weer
Standaardkleuren, het standaard palet kleuren
Projectkleuren, een set kleuren specifiek voor het huidige project (bekijk Eigenschappen Stijlen voor meer details)
Kleuren nieuwe laag, een standaard te gebruiken set kleuren als nieuwe lagen worden toegevoegd aan QGIS
of aangepast(e) palet(ten) die u kunt maken of importeren met de knop … naast het combinatievak voor het palet.
Standaard kunnen de paletten Recente kleuren, Standaardkleuren en Projectkleuren niet worden verwijderd en zijn ingesteld om te verschijnen in de keuzelijst voor de kleuren. Aangepaste paletten kunnen ook aan dit widget worden toegevoegd met de optie In Kleurknoppen weergeven.
Voor elk van de paletten kunt u de lijst met kleuren beheren met de set gereedschappen naast het frame, d.i.:
Dubbelklik op een kleur in de lijst om die aan te passen of te vervangen in het dialoogvenster Kleur selecteren. U kunt het ook hernoemen door erop te dubbelklikken in de kolom Label.
9.1.10. Instellingen voor lettertypen
De tab Lettertypen verschaft ondersteuning voor het beheren van lettertypen die in alle projecten worden gebruikt:
Lettertypen vervangingen: geeft de mogelijkheid een lijst te vullen met automatisch vervangende lettertypen om toe te passen bij het laden van projecten of stijlen, wat betere ondersteuning voor projecten en stijlen geeft om te worden gebruikt in de verschillende besturingssystemen (bijv. vervang “Arial” door “Helvetica”).
Lettertypen gebruiker: Stelt u in staat lettertypen TTF of OTF te plaatsen in de submap
fonts
van het gebruikersprofiel. Deze lettertypen kunnen automatisch worden geladen bij het opstarten van QGIS. Dit verschaft een manier om lettertypen te gebruiken zonder dat ze zijn geïnstalleerd op het niveau van het besturingssysteem, wat vaak geblokkeerd is in zakelijke omgevingen. Het paneel vermeld alle geïnstalleerde gebruikergedefinieerde lettertypen en stelt u tevens in staat eerder geïnstalleerde lettertypen voor gebruiker te beheren (d.i. verwijderen).Het is mogelijk om Automatisch ontbrekende vrij gelicenseerde lettertypen downloaden: Bijv. als u een project of stijl opent, of probeert een vector tegellaag te laden die verwijst naar lettertypen die momenteel niet beschikbaar zijn, dan wordt een hard-gecodeerde lijst met vrij gelicenseerde lettertypen geraadpleegd om te bepalen of het mogelijk om het lettertype automatisch te downloaden naar de map voor de lettertypen van het gebruikersprofiel (met notificatie van de licentie van het lettertype).
9.1.11. Instellingen voor Lay-outs
Standaardwaarden opmaak
U kunt het Standaard lettertype definiëren dat wordt gebruikt binnen de afdruklay-out.
Ruitennetweergave
Definieer de Ruitennetstijl (‘Doorgetrokken’, ‘Stippels’, ‘Kruisjes’)
Definieer de Gridkleur
Standaarden voor raster en hulplijnen
Definieer de Rasterafstand
Definieer de Ruitennetverspringing voor X en Y
Definieer de ‘Snap’ tolerantie
Paden voor lay-outs
Definieer Pad(en) om te zoeken naar extra sjablonen voor afdrukken: een lijst met mappen met aangepaste sjablonen voor afdruklay-out die kunnen worden gebruikt bij het maken van nieuwe.
9.1.12. Instellingen voor Variabelen
De tab Variabelen vermeldt alle variabelen die beschikbaar zijn op het niveau globaal.
Het stelt de gebruiker in staat om variabelen op het niveau globaal te beheren. Klik op de knop om een nieuwe aangepaste variabele op globaal niveau toe te voegen. Selecteer op dezelfde wijze een aangepaste variabele op het globale niveau en klik op de knop om hem te verwijderen.
Meer informatie over variabelen in het gedeelte Waarden opslaan in Variabelen.
9.1.13. Instellingen voor Authenticatie
Op de tab Authenticatie kunt u configuraties voor authenticatie instellen en certificaten voor PKi beheren. Bekijk Authenticatiesysteem voor meer details.
U kunt de lijst met gereedschappen naast het frame gebruiken om authenticaties te beheren, d.i.:
9.1.14. Instellingen voor Netwerk
Algemeen
Definieer de ‘Time-out’ voor netwerkaanvragen (ms) - standaard ingesteld op 60000
Definieer Standaard vervalperiode van WMS Capabilities (uren) - standaard is 24
Definieer Standaard verlooptijd van WMS-C/WMTS tegels (uren) - standaard is 24
Definieer Max. aantal keren opnieuw proberen in geval van fouten bij ophalen van tegels of objecten
Geef de User-Agent
Cache-instellingen
Definieert de Map en een Grootte voor de cache. Biedt ook gereedschappen om Automatisch cache voor toegang netwerk authenticatie bij fouten in SSL leegmaken (aanbevolen).
Proxy gebruiken voor toegang tot web
Stel het Proxy type in naar behoeften en definieer ‘Host’ en ‘Poort’. Beschikbare typen proxy zijn:
: Proxy wordt bepaald gebaseerd op de proxy van het systeem
: Een algemene proxy voor elk soort verbinding. Ondersteunt TCP, UDP, directe verbinding op poort (binnenkomende connecties) en authenticatie.
: Gebruikt de opdracht “CONNECT”, ondersteunt alleen uitgaande TCP-verbindingen; ondersteunt authenticatie.
: Gebruikt normale HTTP opdrachten, deze is alleen geschikt bij het gebruik van HTTP requests
: Gebruikt een FTP proxy, is alleen goed bruikbaar in de context van FTP requests.
Inloggegevens voor de proxy worden ingesteld met de widget Authenticatie.
Uitsluiten van enkele URL’s kan aan het tekstvak onder de proxy-instellingen worden toegevoegd (zie Fig. 9.22). Geen proxy zal worden gebruikt als de doel_URL begint met één van de tekenreeksen die zijn vermeld in het tekstvak.
Wanneer u meer gedetailleerde informatie nodig hebt over de verschillende instellingen voor proxy’s, verwijzen we naar de handleiding voor de documentatie van de onderliggende bibliotheek voor QT op https://doc.qt.io/archives/qt-5.9/qnetworkproxy.html#ProxyType-enum.
Tip
Proxy’s gebruiken
Het gebruiken van proxy’s kan soms erg lastig zijn. Gebruik de methode ‘trial and error’ om de verschillende typen proxy te testen en controleer of deze voor u werken.
9.1.15. Instellingen voor GPS
9.1.15.1. Opties voor visualisatie GPS
Dit dialoogvenster helpt u de weergave voor apparaten voor GPS te configureren indien verbonden met QGIS:
GPS markering locatie voor het beheren van het symbool voor de markering die wordt gebruikt voor de huidige GPS-locatie
Markering locatie draaien zodat die overeenkomt met de GPS-rcihting: of het markeringssymbool zou moeten draaien om overeen te komen met de richting van GPS
9.1.15.2. GPSBabel
GPSBabel converteert waypoints, tracks en routes tussen populaire ontvangers voor GPS, zoals Garmin of Magellan en programma’s voor kaarten, zoals Google Earth of Basecamp. Letterlijk honderden ontvangers van GPS en programma’s worden ondersteund. QGIS heeft GPSBabel nodig om te interacteren met deze apparaten en hun gegevens te bewerken.
Eerst moet u het Pad naar GPSBabel naar de binaries definiëren.
Dan zou u uw apparaat willen toevoegen. U kunt de lijst met apparaten bijwerken met de knop Nieuw apparaat toevoegen of Apparaat verwijderen.
Voor elk apparaat:
geeft u een Apparaatnaam op
configureert u verschillende Opdrachten die QGIS zal gebruiken als het ermee interacteert, zoals:
Download waypoint vanaf het apparaat
Upload waypoint naar het apparaat
Route downloaden vanaf het apparaat
Route uploaden naar het apparaat
Track downloaden vanaf het apparaat
Track uploaden naar het apparaat
Waar de opdrachten gewoonlijk opdrachten van GPSBabel zijn, kunt u ook elk ander programma voor de opdrachtregel gebruiken dat een GPX-bestand kan maken. QGIS zal de sleutelwoorden
%type
,%in
, en%out
vervangen als het de opdracht uitvoert.Als voorbeeld: als u een type apparaat maakt met de opdracht voor downloaden
gpsbabel %type -i garmin -o gpx %in %out
en die dan gebruikt om waypoints te downloaden vanaf poort/dev/ttyS0
naar het bestandoutput.gpx
, zal QGIS de sleutelwoorden vervangen en de opdrachtgpsbabel -w -i garmin -o gpx /dev/ttyS0 output.gpx
uitvoeren.Lees de handleiding van GPSBabel voor de opties van oor de opdrachtregel die specifiek voor uw geval zouden kunnen zijn.
Als u eenmaal een nieuw type apparaat heeft gemaakt, zal het worden vermeld in de lijsten met apparaten voor de algoritmes voor GPS Downloaden en Uploaden.
9.1.16. Instellingen voor Lokaliseren
De tab Lokaliseren laat u de werkbalk Lokaliseren configureren, een snel widget om te zoeken, beschikbaar op de Statusbalk, om u te helpen zoekacties uit te voeren in de toepassing. Het verschaft enkele standaardfilters (met voorvoegsel) om te gebruiken:
Projectlagen (
l
): zoekt en selecteert een laag in het paneel Lagen.Projectlay-outs (
pl
): zoekt en opent een afdruklay-out.Acties (
.
): zoekt en voert een actie voor QGIS uit; acties kunnen elk gereedschap of menu in QGIS zijn, openen van een paneel…Objecten op actieve laag (
f
): zoekt naar overeenkomende attributen in een veld van de huidige actieve laag en zoomt naar het geselecteerde object. Druk op om het maximum aantal resultaten te configureren.Objecten in alle lagen (
af
): zoekt naar overeenkomende attributen in de laagnaam van elke doorzoekbare laag en zoomt naar het geselecteerde object. Druk op om het maximum aantal resultaten en het maximum aantal resultaten per laag te configureren.Calculator (
=
): maakt evalueren van een expressie van QGIS mogelijk en, indien geldig, geeft een optie om het resultaat naar het klembord te kopiëren.Favoriete plaatsen (
b
): zoekt en zoomt naar het bereik van de Favoriete plaats.Instellingen (
set
): bladert en opent het dialoogvenster voor project- en toepassingsbrede eigenschappen.Ga naar coördinaat (
go
): verschuift het kaartvenster naar een locatie die wordt gedefinieerd door een komma of spatie gescheiden paar X- en Y-coördinaten of een opgemaakte URL (bijv. OpenStreetMap, Leaflet, OpenLayer, Google Maps, …). Het coördinaat wordt verwacht in WGS 84 (EPSG:4326
) en/of CRS van het kaartvenster.Nominatim geocodering (
>
): geocodes met behulp van de service voor geocodering Nominatim van de OpenStreetMap Foundation.Algoritmes van Processing (
a
): zoekt en opent een dialoogvenster voor een algoritme van Processing.Geselecteerde objecten bewerken (
ef
): geeft snel toegang tot en voert een compatibel op-de-plaats bewerken algoritme van Processing uit op de actieve laag.
In het dialoogvenster, kunt u:
het Voorvoegsel voor het filter aanpassen, d.i. het sleutelwoord dat wordt gebruikt om het filter te activeren
instellen of het filter is Ingeschakeld: het filter kan worden gebruikt in zoekacties en sneltoets is beschikbaar in het menu van de balk Lokaliseren
instellen of het filter Standaard is: een zoekactie die geen filter gebruikt geeft alleen resultaten terug uit de standaard categorieën voor filters.
Sommige filters verschaffen een manier om het aantal resultaten in een zoekactie te configureren.
De set standaardfilters voor Lokaliseren kan worden uitgebreid door plug-ins, bijv. voor zoekacties van OSM Nominatim, direct in een database zoeken, zoekacties in catalogus van lagen, …
9.1.17. Instellingen voor Acceleratie
Instellingen voor acceleratie met OpenCL.
Afhankelijk van uw hardware en software zou u misschien aanvullende bibliotheken moeten installeren om acceleratie via OpenCL in te schakelen.
9.1.18. Instellingen voor de IDE
9.1.18.1. Instellingen voor codebewerker
Op de tab Codebewerker kunt u het uiterlijk en gedrag van de widgets voor codebewerker beheren (Python interactieve console en bewerker, widget Expressie en functiebewerker, …).
Boven in het dialoogvenster verschaft een widget een levend voorbeeld van de huidige instellingen, in verscheidene coderingstalen (Python, QGIS-expressie, HTML, SQL, JavaScript). Een handige manier om instellingen aan te passen.
Selecteer Lettertype codebewerker overschrijven om het standaard Lettertype en Grootte aan te passen.
In de groep Kleuren kunt u:
een Kleurenschema selecteren: vooraf gedefinieerde instellingen zijn
Standaard
,Gesolariseerd (Donker)
enGesolariseerd (Licht)
. Een schemaAangepast
wordt geactiveerd zodra u een kleur aanpast en kan worden hersteld door een vooraf gedefinieerd schema te kiezen.de kleur van elk element bij het schrijven van code wijzigen, zoals de te gebruiken kleuren voor opmerkingen, quotes, functies, achtergrond, …
9.1.18.2. Instellingen voor Python-console
De instellingen voor Python Console helpen u het gedrag van de bewerkers voor Python te beheren en te controleren (interactieve console, codebewerker, projectmacro’s, aangepaste expressies, …). Het kan ook worden bereikt met de knop Opties… vanuit:
de werkbalk van Python console
het contextmenu van de widget Python console
en het contextmenu van de codebewerker.
U kunt specificeren:
Automatisch aanvullen: Schakelt Automatisch aanvullen van code in. U kunt Automatisch aanvullen vanuit het huidige document, vanuit geïnstalleerde API-bestanden of beide.
Drempel Automatisch aanvullen: Stelt de drempel in voor het weergeven van de lijst van Automatisch aanvullen (in tekens).
onder Typen
onder Uitvoeren en debuggen
Object inspecteren aanzetten (zou wisselen tussen tabs trager kunnen maken)
Automatisch opslaan script voor starten: Slaat het script dat wordt uitgevoerd automatisch op. Deze actie zal een tijdelijk bestand opslaan (in de tijdelijke systeemmap) dat automatisch zal worden verwijderd na het uitvoeren.
Voor API’s kunt u specificeren:
Gebruik het ingeladen API’s-bestand: U kunt er voor kiezen om de reeds ingeladen bestanden voor de API’s te gebruiken. Als dit niet is geselecteerd kunt u bestanden voor de API toevoegen en u kunt ook kiezen of u reeds voorbereide API-bestanden wilt gebruiken (zie volgende optie).
Gebruik een geprepareerd API’s bestand: Indien geselecteerd zal het gekozen
*.pap
-bestand worden gebruikt voor het aanvullen van de code. U dient tenminste een*.api
-bestand te laden en dat dan te compileren door te klikken op de knop Api’s compileren… om een geprepareerd API-bestand te maken.
Onder GitHub toegangstoken kunt u een persoonlijk token maken dat u in staat stelt codesnippers te delen vanuit de codebewerker van Python. Meer details op GitHub authentication
9.1.19. Instellingen voor Processing
De tab Processing verschaft u algemene instellingen voor gereedschappen en gegevensproviders die worden gebruikt in het framewerk QGIS Processing. Meer informatie in QGIS framework Processing.
9.1.20. Geavanceerde instellingen
Alle instellingen die zijn gerelateerd aan QGIS (UI, gereedschappen, gegevensproviders, configuraties voor Processing, standaardwaarden en paden, opties voor plug-ins, expressies, controles voor geometrie…) worden opgeslagen in een bestand QGIS/QGIS3.ini
in de map van het actieve gebruikersprofiel. Configuraties kunnen worden gedeeld door dit bestand naar andere installaties te kopiëren.
Vanuit QGIS biedt de tab Geavanceerd een manier om deze instellingen te beheren via de Bewerker voor geavanceerde instellingen. Nadat u belooft voorzichtig te zijn, wordt de widget gevuld met een boom van alle bestaande instellingen, en kunt u hun waarde bewerken. Klik met rechts boven een instelling of een groep en u kunt het verwijderen (om een instelling of groep toe te voegen, moet u het bestand QGIS3.ini
bewerken). Wijzigingen worden automatisch opgeslagen in het bestand QGIS3.ini
.
Waarschuwing
Blindelings gebruiken van de instellingen op de tab Geavanceerd vermijden
Wees uitermate voorzichtig bij het aanpassen van items in dit dialoogvenster, mede gelet op het feit dat wijzigingen automatisch worden toegepast. Wijzigingen aanbrengen zonder de benodigde kennis kan uw installatie van QGIS op meerdere manieren beschadigen.
9.2. Werken met gebruikersprofielen
Het menu
verschaft functies om gebruikersprofielen in te stellen en er toegang toe te krijgen. Een gebruikersprofiel is een geünificeerde configuratie voor de toepassing die het mogelijk maakt in één enkele map op te slaan:alle globale instellingen, inclusief locale, projecties, instellingen voor authenticatie, kleurpaletten, sneltoetsen…
configuraties en aanpassingen van de GUI
rasterbestanden en andere Proj-hulpbestanden geïnstalleerd voor datumtransformatie
geïnstalleerde plug-ins en hun configuraties
projectsjablonen en geschiedenis van opgeslagen projecten met hun voorbeeldafbeelding
instellingen voor Processing, logs, scripts, modellen.
Standaard bevat een installatie van QGIS één enkel gebruikersprofiel, genaamd default
. Maar u kunt net zoveel gebruikersprofielen maken als u wilt:
Klik op het item Nieuw profiel….
U zult worden gevraagd een naam voor het profiel op te geven, een map te maken met dezelfde naam onder
~/<UserProfiles>/
waar:~
geeft de map HOME weer, die op Windows gewoonlijk iets is alsC:\Users\<username>
.en
<UserProfiles>
staat voor de hoofdmap voor profielen, d.i.:
De map voor de gebruikersprofielen kan vanuit QGIS worden geopend met Actieve profielmap openen.
Een nieuwe instantie voor QGIS, met een schone configuratie, wordt gestart. U kunt dan uw aangepaste configuraties instellen.
Als u meer dan één profiel in uw installatie van QGIS heeft, wordt de naam van het actieve profiel, tussen vierkante haken, weergegeven in de titelbalk van de toepassing.
Omdat elk gebruikersprofiel geïsoleerde instellingen, plug-ins en geschiedenis bevat, kunnen zij goed zijn voor verschillende werkstromen, demo’s, gebruikers van dezelfde machine, of instellingen om te testen, etc. En u kunt schakelen van de ene naar de andere door ze te selecteren in het menu opdrachtregel.
. U kunt ook QGIS uitvoeren met een specifiek gebruikersprofiel vanaf deTenzij gewijzigd zal het profiel van de laatst afgesloten sessie van QGIS worden gebruikt in de volgende sessies van QGIS.
Tip
QGIS uitvoeren onder een nieuw gebruikersprofiel om het voortbestaan van een probleem te controleren
Wanneer u vreemd gedrag tegenkomt bij het gebruiken van enkele functies in QGIS, maak dan een nieuw gebruikersprofiel en voer de opdrachten opnieuw uit. Soms zijn problemen gerelateerd aan enkele achterblijfselen in het huidige gebruikersprofiel en het maken van een nieuw zou ze kunnen oplossen als QGIS opnieuw start met het nieuwe (schone) profiel.
9.3. Projecteigenschappen
In het venster voor eigenschappen voor het project onder Opties.
kunt u project-specifieke opties instellen. De project-specifieke opties overschrijven hun equivalent in het hierboven beschreven dialoogvenster9.3.1. Algemene eigenschappen
Op de tab Algemeen laten de Algemene instellingen u:
de locatie van het projectbestand zien
de map instellen voor de thuisplek voor het project (beschikbaar in het item Thuis voor project van het paneel Browser). Het pad mag relatief zijn naar de map van het projectbestand (typ het in) of absoluut. Thuis voor project kan worden gebruikt voor het opslaan van gegevens en andere inhoud die nuttig is voor het project. Handig als gegevensset en projectbestanden niet op dezelfde plaats zijn opgeslagen. Indien niet gevuld is het Thuis voor project standaard de map met het projectbestand.
een titel opgeven voor het project naast het bestandspad voor het project
de te gebruiken kleur kiezen voor objecten als zij geselecteerd zijn
de achtergrondkleur kiezen: de kleur die moet worden gebruikt voor het kaartvenster
instellen of het pad naar de lagen in het project moet worden opgeslagen als absoluut (volledig) of als relatief ten opzichte van de locatie van het projectbestand. U zou een voorkeur kunnen hebben voor relatieve paden als zowel de lagen als de projectbestanden moeten kunnen worden verplaatst of gedeeld, of als het project toegankelijk is voor computers op verschillende platformen.
kiezen voor vermijden van artefacten wanneer project wordt gerenderd als kaarttegels. Onthoud dat het selecteren van deze optie kan leiden tot vertragingen in de uitvoering.
Onthoud vensters en docks voor attributentabellen tussen sessies: Indien geselecteerd voor een project, dan zullen geopende attributentabellen worden opgeslagen in het project en onmiddellijk worden hersteld bij het laden van dat project. Dit kan werkstromen verbeteren wanneer u een project naar uw wensen hebt geconstrueerd met een bepaalde set configuraties voor de attributentabel, en het opnieuw instellen van deze attributentabellen veel werk is.
Berekenen van gebieden en afstanden is een veel voorkomend gebeuren in GIS. Deze waarden zijn echter verbonden aan de onderliggende instellingen voor projectie. Het frame Meten laat u deze parameters beheren. U kunt feitelijk kiezen voor:
de Ellipsoïde, waarop berekeningen voor afstanden en gebieden volledig zijn gebaseerd; het kan zijn:
Geen/Planimetrisch: teruggegeven waarden zijn in dit geval Cartesiaanse metingen. Deze optie kan worden ingesteld als standaard voor nieiwe projecten in het menu
een Aangepaste: u dient de waarden voor de assen semi-major en de semi-minor in te stellen.
of een bestaande uit een vooraf gedefinieerde lijst (Clarke 1866, Clarke 1880 IGN, New International 1967, WGS 84…).
de Eenheden voor metingen van afstanden voor lengte en omtrek en de Eenheden voor meten van gebied. Deze instellingen, die standaard zijn ingesteld op de eenheden die zijn ingesteld in de Opties van QGIS maar die dan overschrijven voor het huidige project, worden gebruikt in:
Balk voor bijwerken van veld Attributentabel
Berekeningen in Veldberekening
De uit het gereedschap Objecten identificeren afgeleide waarden voor lengte, omtrek en gebied
De weergegeven standaardeenheid in het dialoogvenster Meten
De Weergave coördinaat en richting laat u de weergave aanpassen van:
de coördinaten die worden weergeven in het vak Coördinaten op de statusbalk van QGIS en in het gedeelte Afgeleid van de resultaten van het gereedschap Objecten identificeren
de waarde voor de richting zoals die wordt weergegeven in de statusbalk voor de richting van het verplaatsen in het kaartvenster en het gereedschap Richting meten.
Beschikbare parameters zijn:
Coördinaten weergeven met behulp van ofwel:
Kaarteenheden
, gebaseerd op het CRS voor het projectGeografische kaart (graden)
: gebaseerd op het project-CRS als dat van het type geografisch is, anders gebruikt het zijn geassocieerde geografisch CRS. Dit is handig bijv. voor niet-aardse hemellichamen.of
Eenheden aangepaste projecties
: maakt het mogelijk te vertrouwen op een CRS dat u wilt gebruiken voor de weergave van coördinaten
In de optie Coördinaat CRS kunt u het CRS bekijken of definiëren dat u wilt gebruiken, afhankelijk van uw modus voor weergave.
Indeling coördinaten: u kunt ze configureren als
Decimale garden
,Graden, minuten
ofGraden, minuten, seconden
, en of het zou moeten weergeven:Coördinaat precisie: het aantal decimale plaatsen kan automatisch zijn (afgeleid van het type CRS) of handmatig worden ingesteld
Volgorde coördinaten: u kunt er voor kiezen de coördinaten weer te geven in de eigen volgorde van het CRS (
Standaard
) of schakelen naar ofwel de volgordeEasting, Northing (Longitude, Latitude)
ofNorthing, Easting (Latitude, Longitude)
Indeling richting mogelijke waarden zijn
0 tot en met 180°, met achtervoegsel O/W
,-180 tot en met +180°
of0 tot en met 360°
. Het aantal Decimale plaatsen als ook Achterliggende nullen weergeven kunnen worden ingesteld.
9.3.2. Eigenschappen Metadata
De tab Metadata maakt het mogelijk gedetailleerde metadata te definiëren, inclusief (naast andere): auteur, datum maken, taal, abstracten, categorieën, sleutelwoorden, contactdetails, links, geschiedenis. Er is ook een functie voor valideren die controleert of specifieke velden zijn ingevuld, maar dit wordt niet afgedwongen. Bekijk vectorlaag eigenschappen metadata voor enkele details.
9.3.3. Instellingen voor weergave
De tab Instellingen voor weergave verschaft middelen om het kaartvenster van het project te beheren. U kunt:
set Vooraf gedefinieerde schalen voor project: de lijst met weer te geven schalen in aan schaal gerelateerde keuzewidgets, zoals de statusbalk Schaal, de selectie voor de zichtbaarheid van de schaal of instellingen voor secundaire 2D-kaartweergave,… ter vervanging van de globale vooraf gedefinieerde schalen.
Volledig bereik project instellen: dit bereik zal worden gebruikt in plaats van het bereik van alle lagen bij het zoomen naar het volledige kaartbereik (). Het is nuttig wanneer een project weblagen/nationale lagen/globale lagen bevat maar als het feitelijke gebied van interesse voor het project een kleiner geografisch gebied is. De coördinaten van het volledige bereik van het project kunnen worden ingesteld met de widget bereik selecteren.
9.3.4. Eigenschappen voor CRS
Notitie
Voor meer informatie over hoe QGIS projecteren van projecten afhandelt, bekijk daarvoor het bestemde gedeelte in Werken met projecties.
De tab CRS helpt u het te gebruiken coördinaten referentiesysteem voor dit project in te stellen. Het kan zijn:
Geen CRS (of onbekende niet-Aardse projectie): lagen worden getekend gebaseerd op hun ruwe coördinaten
of een bestaand coördinaten referentiesysteem, dat mag zijn geografisch, geprojecteerd of gebruikergedefinieerd. Lagen die worden toegevoegd aan het project worden direct naar dit CRS vertaald, om ze te kunnen overleggen, ongeacht hun originele CRS.
9.3.5. Eigenschappen voor transformatie
De tab Transformaties helpt u de instellingen voor het opnieuw projecteren van lagen te beheren door de voorkeuren voor datumtransformatie te configureren die moeten worden toegepast in het huidige project. Zoals gewoonlijk overschrijven deze overeenkomende globale instellingen. Bekijk Datumtransformaties voor meer details.
9.3.6. Eigenschappen Stijlen
Op de tab Stijlen kunt u symbolen en kleuren configureren inherent aan het project, wat het mogelijk maakt het project veilig te delen op verschillende andere machines.
De groep Standaard symbolen laat u beheren hoe nieuwe lagen in het project zullen worden getekend wanneer ze geen bestaande stijl .qml
hebben gedefinieerd. U kunt Markering, Lijn, Vulling instellen om toe te passen op het type geometrie van de laag, als ook standaard Kleurverloop en Tekstindeling (bijv. bij het inschakelen van labelen). Elk van deze items kan worden hersteld met het item Huidige symbool leegmaken uit de corresponderende keuzewidget.
In de groep Opties kunt u:
Toepassen van een standaard Doorzichtbaarheid op nieuwe lagen
Willekeurige kleuren aan symbolen toekennen, aanpassen van de vulkleuren voor de symbolen, om hetzelfde renderen voor alle lagen te vermijden.
Er is ook een aanvullend gedeelte waar u specifieke kleuren kunt definiëren voor het lopende project. Net als globale kleuren, kunt u:
Dubbelklik op een kleur in de lijst om die aan te passen of te vervangen in het dialoogvenster Kleur selecteren. U kunt het ook hernoemen door erop te dubbelklikken in de kolom Label.
Deze kleuren worden geïdentificeerd als Projectkleuren en vermeld als deel van de widgets Kleuren.
Tip
Projectkleuren gebruiken om snel toe te wijzen en widgets Kleuren bij te werken
Naar projectkleuren kan worden verwezen met hun label en de widgets Kleuren waarin zij worden gebruikt zijn aan hen verbonden. Dit betekent dat in plaats van herhaaldelijk dezelfde kleur in te stellen voor veel eigenschappen en, om omslachtig bijwerken te voorkomen, kunt u:
De kleur definiëren als een projectkleur
Klik op de widget Data-bepaalde ‘override’ naast de eigenschap van de kleur die u wilt instellen
Ga over het menu Kleur en selecteer de projectkleur. De eigenschap wordt dan toegewezen aan de expressie
project_color('color_label')
en de kleurwidget geeft die kleur weer.Herhaal de stappen 2 en 3 zoveel als nodig
Werk de projectkleur een keer bij en de wijziging wordt, OVERAL waar hij wordt gebruikt, zichtbaar.
9.3.7. Eigenschappen Databronnen
Op de tab Databronnen, kunt u:
Modus Transactie: definiëren hoe bewerkingen worden verzonden naar de gegevensprovider.
Buffer Lokaal bewerken: bewerkingen worden lokaal gebufferd en verzonden naar de provider bij het schakelen van de modus voor het bewerken van de laag of door te klikken op Wijzigingen laag opslaan.
Automatische transactiegroepen: voor ondersteunde databronnen (databases van PostgreSQL en Geopackage) wordt de staat van bewerken voor alle tabellen die afkomstig zijn uit dezelfde database gesynchroniseerd en uitgevoerd in een transactie aan de zijde van de server. Ook, in plaats van wijzigingen door bewerken lokaal te bufferen, worden zij direct verzonden naar een transactie in de database die wordt ingediend bij het schakelen van de modus voor het bewerken van de laag of door te klikken op Wijzigingen laag opslaan.
Gebufferde transactiegroepen: alle te bewerken lagen, ongeacht van welke provider, worden synchroon geschakeld en alle bewerkingen worden opgeslagen in een lokale buffer voor bewerkingen. Opslaan van wijzigingen wordt uitgevoerd met één enkele transactie op alle lagen (per provider).
Onthoud dat u deze optie alleen kunt wijzigen als er geen laag wordt bewerkt in het project.
Standaard waarden aan de zijde van de provider evalueren: Bij het toevoegen van nieuwe objecten in een tabel van PostgreSQL moeten velden met de beperking standaardwaarde worden geëvalueerd en gevuld op het moment van openen van het formulier, en niet op het moment van indienen. Dit betekent dat in plaats van een expressie zoals
nextval('serial')
, het veld in het formulier Object toevoegen de verwachte waarde zal weergeven (bijv.25
).Onthoud status bewerkbare laag tussen sessies: zorgt er voor dat alle lagen die bewerkbaar zijn in een project ls zodanig zullen worden herinnerd bij het opslaan van het project, als ook door er voor te zorgen dat die lagen onmiddellijk bewerkbaar worden gemaakt als het project wordt hersteld.
Configureren van de servicemogelijkheden voor de Laag Capabilities, d.i.:
In- (of uitschakelen) welke lagen
identificeerbaar
zijn, d.i. zullen reageren op het gereedschap Objecten identificeren. Standaard worden lagen als te bevragen ingesteld.Instellen of een laag als
Alleen-lezen
zou moeten verschijnen, wat betekent dat hij niet door de gebruiker kan worden bewerkt, ongeacht de mogelijkheden van de gegevensprovider. Hoewel dit een beperkte beveiliging is, blijft het een snelle en handige configuratie om te voorkomen dat eindgebruikers gegevens aanpassen bij het werken met lagen die zijn gebaseerd op bestanden.Definiëren welke lagen
doorzoekbaar
zijn, d.i. kunnen worden bevraagd met de widget Lokaliseren. Standaard worden lagen als te doorzoeken ingesteld.Definiëren welke lagen zijn gedefinieerd als
vereist
. Geselecteerde lagen in deze lijst zijn beveiligd tegen het per ongeluk verwijderen uit het project.Definieer welke lagen
privé
zijn, d.i. verborgen in het paneel Lagen. Dit is bedoeld voor accessoire-lagen (basiskaart, samenvoeging, opzoeken van waarde-relaties, meest waarschijnlijk geen ruimtelijke lagen, …) die u wel nodig hebt in een project, maar waarvan u niet wilt dat zij de boom van de legenda en andere gereedschappen voor selecteren vervuilen. Indien ingesteld als zichtbaar, worden zij nog steeds weergegeven in het kaartvenster en gerenderd in de legenda van de afdruklay-out. Gebruik de optie op de werkbalk boven in het paneel Lagen om ze tijdelijk in te schakelen voor enige interactie.
De tabel Laag Capabilities verschaft enkele handige gereedschappen om:
Onder de groep Geavanceerde instellingen kunt u selecteren Project vertrouwen als databron geen metadata heeft: Laden van projecten versnellen door controles van gegevens over te slaan. Nuttig in context van QGIS Server of in projecten met enorme databaseweergaven/gematerialiseerde weergaven. Het bereik voor de lagen zal worden gelezen uit het projectbestand van QGIS (in plaats van de databronnen) en bij het gebruiken van de provider PostgreSQL zal het uniek zijn van de primaire sleutel niet worden gecontroleerd voor weergaven en gematerialiseerde weergaven.
9.3.8. Eigenschappen Relaties
De tab Relaties wordt gebruikt voor het definiëren van 1:n-relaties en polymorfische relaties. De relaties worden gedefinieerd in het dialoogvenster voor de projecteigenschappen. Als eenmaal voor een laag relaties bestaan zal een nieuw element voor de gebruikersinterface in de Formulierweergave (bijv. bij het identificeren van een object en het openen van het formulier daarvan) de gerelateerde entiteiten weergeven. Dit verschaft een krachtige manier om, bijvoorbeeld, de geschiedenis over het inspecteren van de lengte van een pijplijn of wegsegment uit te drukken. U vindt meer over de ondersteuning voor 1:n-relaties in het gedeelte Een tot veel- of veel-tot-veel-relaties maken.
9.3.9. Eigenschappen Variabelen
De tab Variabelen vermeldt alle variabelen die beschikbaar zijn op het niveau van het project (dat ook alle globale variabelen omvat). Daarnaast stelt het de gebruiker in staat om variabelen op het niveau van het project te beheren. Klik op de knop om een nieuwe aangepaste variabele op het niveau van het project toe te voegen. Selecteer op dezelfde wijze een aangepaste variabele op het niveau van het project en klik op de knop om hem te verwijderen. Meer informatie over het gebruik van variabelen in het gedeelte Algemene gereedschappen Waarden opslaan in Variabelen.
9.3.10. Eigenschappen Macro’s
De tab Macro’s kan worden gebruikt om macro’s voor Python te bewerken. Momenteel zijn er drie macro’s beschikbaar: “openProject()”, “saveProject()” en “closeProject()”.
9.3.11. Eigenschappen QGIS Server
De tab QGIS Server stelt u in staat uw project te configureren om het online te publiceren. Hier kunt u informatie definiëren over de QGIS Server WMS en WFS capabilities, bereik en beperkingen voor CRS. Meer informatie is beschikbaar in het gedeelte Uw project configureren en volgende.
9.3.12. Eigenschappen Tijdbeheer
De tab Tijdbeheer wordt gebruikt om de tijdsperiode voor uw project in te stellen, ofwel door handmatige invoer in Startdatum en Einddatum of door die te berekenen uit de huidige tijden van de lagen in het project. De tijdsperiode voor het project kan dan worden gebruikt in het paneel Tijdbeheer om het kaartvenster te beheren in navigatie voor tijdbeheer.
9.3.13. Eigenschappen terrein
De tab Terrein helpt u standaard instellingen te configureren voor het terrein en hoogte. Wanneer een nieuwe 3D-weergave in het project wordt gemaakt, zal de kaart standaard dezelfde instellingen voor het terrein gebruiken als die welke zijn gedefinieerd voor het project. De instellingen voor de hoogte van het project zullen ook worden gerespecteerd door het gereedschap Profiel.
Opties voor terrein en hoogte zijn beschikbaar voor:
Vlak terrein met instelling Terrein hoogte
DEM (Rasterlaag): met instelling voor het definiëren van de DEM laag, een Verticale schaal-factor om toe te passen op de bandwaarden en een verticale Verschuiving
Mazen: met instelling voor het definiëren van de Laag met mazen, een Verticale schaal-factor om toe te passen op de waarden van de punten Z en een verticale Verschuiving
Deze instellingen kunnen worden overschreven vanuit het 3D-kaart dialoogvenster voor configuratie.
9.4. Aanpassingen
Het dialoogvenster Aanpassingen laat u bijna elk element (de)activeren in de gebruikersinterface van QGIS. Dit kan erg handig zijn als u uw eindgebruikers een ‘lichte’ versie van QGIS wilt verschaffen, die alleen bestaat uit de pictogrammen, menu’s en panelen die ze nodig hebben.
Notitie
Vóórdat de wijzigingen worden doorgevoerd, dient u QGIS opnieuw te starten.
Selecteren van het keuzevak Aanpassingen toestaan is de eerste stap op weg naar aanpassingen in QGIS. Dit schakelt het paneel voor de werkbalken en widgets van waaruit u enkele items voor de GUI kunt deselecteren en dus uitschakelen.
Het te configureren item kan zijn:
een Menu of een van diens sub-menu’s uit de Menubalk
een volledig Paneel (bekijk Panelen en werkbalken)
de Statusbalk beschreven in Statusbalk of items daarvan
een Werkbalk: de gehele balk of enkele van zijn pictogrammen
of enig widget uit enig dialoogvenster in QGIS: label, knop, combinatievak…
Met Schakel naar widgets in de hoofdapplicatie, kunt u klikken op een item in de interface van QGIS dat u wilt verbergen en QGIS deselecteert automatisch het overeenkomende item in het dialoogvenster Aanpassen van de interface. U kunt ook het vak Zoeken gebruiken om items te zoeken op hun naam of label.
Als u de configuratie eenmaal heeft ingesteld, klik dan op Toepassen of OK om uw wijzigingen te valideren. Deze configuratie wordt die welke standaard wordt gebruikt door QGIS bij de volgende keer opstarten.
De aanpassingen kunnen ook worden opgeslagen in een .ini
-bestand met behulp van de knop Opslaan naar bestand. Dit is een handige manier om een algemene interface van QGIS te delen met meerdere gebruikers. Klik gewoon op Laden uit bestand op de doelcomputer om het .ini
-bestand te importeren. U kunt ook gereedschappen voor de opdrachtregel uitvoeren en de verscheidene instellingen voor verschillende gebruiksgevallen ook opslaan.
Tip
Eenvoudig opslaan van vooraf gedefinieerd QGIS
De initiële configuratie voor de QGIS GUI kan worden hersteld op één van de onderstaande manieren:
deselecteren van de optie Aanpassingen toestaan in het dialoogvenster Aanpassingen of klik op de knop Alles selecteren
drukken op de knop Terug naar beginwaarde in het frame Instellingen onder het menu , tab Systeem
starten van QGIS vanaf de opdrachtregel met de volgende regel als opdracht
qgis --nocustomization
instellen van de waarde
false
voor de variabele onder het menu , tab Geavanceerd (bekijk de waarschuwing).
In de meeste gevallen dient u QGIS opnieuw te starten om de wijzigingen doorgevoerd te krijgen.
9.5. Snelkoppelingen toetsenbord
QGIS verschaft voor veel mogelijkheden standaard sneltoetsen. Deze worden in het gedeelte Menubalk beschreven. Daarnaast geeft de menuoptie de mogelijkheid om de standaard sneltoetsen aan te passen en nieuwe snelkoppelingen toe te voegen voor mogelijkheden in QGIS.
Configureren is erg eenvoudig. Gebruik het zoekvak boven in het dialoogvenster om een bepaalde actie te zoeken, selecteer die uit de lijst en klik op :
Aanpassen en druk op de nieuwe combinatie die u wilt toewijzen als de nieuwe sneltoets
Geen instellen om een toegewezen sneltoets te verwijderen
of Standaard instellen om de sneltoets terug te zetten naar zijn originele en standaardwaarde.
Ga door zoals hierboven voor alle andere gereedschappen die u wilt aanpassen. Als u eenmaal klaar bent met uw configuratie, druk op Sluiten om eenvoudigweg het dialoogvenster te sluiten en uw wijzigingen door te voeren. U kunt ook de wijzigingen Opslaan, ofwel als een bestand .XML
met alleen de Snelkoppelingen van gebruiker of met Alle snelkoppelingen of als een bestand .PDF
met alle snelkoppelingen en ze Laden in een andere installatie van QGIS.
9.6. QGIS uitvoeren met geavanceerde instellingen
9.6.1. Variabelen voor opdrachtregel en omgeving
We hebben gezien dat QGIS opstarten wordt gedaan als voor elke toepassing op uw besturingssysteem. QGIS verschaft opties voor de opdrachtregel voor meer geavanceerde gebruiksgevallen (in sommige gevallen kunt u een omgevingsvariabele gebruiken in plaats van de optie voor de opdrachtregel). Voer qgis --help
in op de opdrachtregel om een lijst te verkrijgen van de opties, wat teruggeeft:
QGIS is a user friendly Open Source Geographic Information System.
Usage: /usr/bin/qgis.bin [OPTION] [FILE]
OPTION:
[-v, --version] display version information and exit
[-s, --snapshot filename] emit snapshot of loaded datasets to given file
[-w, --width width] width of snapshot to emit
[-h, --height height] height of snapshot to emit
[-l, --lang language] use language for interface text (changes existing override)
[-p, --project projectfile] load the given QGIS project
[-e, --extent xmin,ymin,xmax,ymax] set initial map extent
[-n, --nologo] hide splash screen
[-V, --noversioncheck] don't check for new version of QGIS at startup
[-P, --noplugins] don't restore plugins on startup
[-B, --skipbadlayers] don't prompt for missing layers
[-C, --nocustomization] don't apply GUI customization
[-z, --customizationfile path] use the given ini file as GUI customization
[-g, --globalsettingsfile path] use the given ini file as Global Settings (defaults)
[-a, --authdbdirectory path] use the given directory for authentication database
[-f, --code path] run the given python file on load
[-d, --defaultui] start by resetting user ui settings to default
[--hide-browser] hide the browser widget
[--dxf-export filename.dxf] emit dxf output of loaded datasets to given file
[--dxf-extent xmin,ymin,xmax,ymax] set extent to export to dxf
[--dxf-symbology-mode none|symbollayer|feature] symbology mode for dxf output
[--dxf-scale-denom scale] scale for dxf output
[--dxf-encoding encoding] encoding to use for dxf output
[--dxf-map-theme maptheme] map theme to use for dxf output
[--take-screenshots output_path] take screen shots for the user documentation
[--screenshots-categories categories] specify the categories of screenshot to be used (see QgsAppScreenShots::Categories).
[--profile name] load a named profile from the user's profiles folder.
[-S, --profiles-path path] path to store user profile folders. Will create profiles inside a {path}\profiles folder
[--version-migration] force the settings migration from older version if found
[--openclprogramfolder] path to the folder containing the sources for OpenCL programs.
[--help] this text
[--] treat all following arguments as FILEs
FILE:
Files specified on the command line can include rasters,
vectors, and QGIS project files (.qgs and .qgz):
1. Rasters - supported formats include GeoTiff, DEM
and others supported by GDAL
2. Vectors - supported formats include ESRI Shapefiles
and others supported by OGR and PostgreSQL layers using
the PostGIS extension
Tip
Voorbeeld gebruik argumenten opdrachtregel
U kunt QGIS starten door één of meerdere gegevensbestanden op te geven op de opdrachtregel. Bijvoorbeeld wanneer u zich in de folder qgis_sample_data bevindt kunt u QGIS starten en tegelijkertijd een raster en een vectorbestand openen tijdens het opstarten met de volgende opdracht: qgis ./raster/landcover.img ./gml/lakes.gml
9.6.1.1. --version
Deze optie geeft informatie over de versie van QGIS terug.
9.6.1.2. --snapshot
Deze optie geeft de mogelijkheid om een schermafdruk te maken in de indeling PNG van de huidige weergave. Dit is handig wanneer u veel projecten hebt en u schermafdrukken wilt maken van uw gegevens of wanneer u schermafdrukken nodig hebt van hetzelfde project met bijgewerkte gegevens.
Momenteel maakt dit een PNG-bestand met een resolutie van 800x600 pixels. Dit kan worden aangepast door de opties –-width
en –-height
mee te geven op de opdrachtregel. Een bestandsnaam kan worden toegevoegd na –-snapshot
. Bijvoorbeeld:
qgis --snapshot my_image.png --width 1000 --height 600 --project my_project.qgs
9.6.1.3. --width
Deze optie geeft de breedte terug van de schermafdruk die moet worden gemaakt (gebruikt met --snapshot
).
9.6.1.4. --height
Deze optie geeft de hoogte terug van de schermafdruk die moet worden gemaakt (gebruikt met --snapshot
).
9.6.1.5. --lang
Gebaseerd op de ingestelde standaardtaal van uw systeem selecteert QGIS de juiste taal. Wanneer u echter toch QGIS in een andere taal wilt opstarten dan kunt u dit doen door een taalcode op te geven. Bijvoorbeeld: qgis --lang=it
start QGIS in het Italiaans.
9.6.1.6. --project
Opstarten van QGIS met een bestaand projectbestand is ook mogelijk. Voeg aan de opdrachtregel de optie --project
toe, gevolgd door de naam van uw project en QGIS zal het openen met alle lagen in het opgegeven bestand geladen.
9.6.1.7. --extent
Gebruik deze optie om op te starten met een specifiek kaartbereik. U dient het begrenzingsvak van uw bereik in de volgende volgorde toe te voegen, gescheiden door een komma:
--extent xmin,ymin,xmax,ymax
Deze optie heeft waarschijnlijk meer zin als die is gekoppeld aan de optie --project
om een specifiek project met het gewenste bereik te openen.
9.6.1.8. --nologo
Deze optie verbergt het openingsscherm bij het opstarten van QGIS.
9.6.1.9. --noversioncheck
Zoeken naar een nieuwe versie van QGIS overslaan bij het opstarten.
9.6.1.10. --noplugins
Wanneer het opstarten met plug-ins problemen geeft, kunt u met deze optie vermijden dat ze bij het opstarten geladen worden. Zij zullen daarna nog steeds beschikbaar zijn vanuit Plug-ins beheren en installeren.
9.6.1.11. --nocustomization
Met deze optie zal een bestaande aanpassing van de gebruikersinterface niet worden toegepast bij het opstarten. Dit betekent dat verborgen knoppen, menu-items, werkbalken, enzovoort, zullen worden weergegeven bij het opstarten van QGIS. Dit is geen permanente wijziging. De aanpassingen zullen weer worden toegepast als QGIS wordt opgestart zonder deze optie.
Deze optie is nuttig voor het tijdelijk toegang geven tot gereedschappen die bij het aanpassen zijn verwijderd.
9.6.1.12. --skipbadlayers
Door deze optie te gebruiken kunt u vermijden dat QGIS u vraagt, in het dialoogvenster Afhandelen niet beschikbare lagen, bij het opstarten. Het projectbestand wordt geladen, met ontbrekende lagen behouden als onbeschikbaar. Meer details over dit onderwrep in Afhandelen defecte bestandspaden.
9.6.1.13. --customizationfile
Met deze optie kunt u een bestand voor aanpassingen aan de gebruikersinterface opgeven dat wordt gebruikt bij opstarten.
9.6.1.14. --globalsettingsfile
De equivalente omgevingsvariabele is QGIS_GLOBAL_SETTINGS_FILE
.
Door deze optie te gebruiken kunt u het pad voor een bestand met globale instellingen (.ini
), ook bekend als de standaardinstellingen, specificeren. De instellingen in het gespecificeerde bestand vervangen de originele inregelige standaarden, maar de instellingen van het gebruikersprofiel zullen hier bovenop worden gezet.
QGIS zoekt naar het bestand met de standaard globale instellingen in de volgende volgorde en alleen het eerste gevonden bestand zal worden gebruikt:
pad gespecificeerd door de parameter van de opdrachtregel
pad gedefinieerd door de omgevingsvariabele
de map AppDataLocation, waar persistent gegevens voor toepassingen kunnen worden opgeslagen; hij wordt beheerd door de gebruiker of systeembeheerder en wordt niet geraakt door het installatieprogramma en vereist geen aanvullende instelling, zoals het doorgeven van parameters voor de opdrachtregel of instelling voor omgevingsvariabelen. Afhankelijk van het besturingssysteem is het:
de map van het installeren, d.i.
uw_QGIS_pakket_pad/resources/qgis_global_settings.ini
.
Momenteel is er nog geen manier om een bestand te specificeren om de instellingen naar toe te schrijven; daarom kunt u een kopie maken van het originele bestand met instellingen, het hernoemen en aanpassen.
Instellen van het pad van het bestand qgis_global_setting.ini
naar een op het netwerk gedeelde map stelt een systeembeheerder in staat om globale instellingen en standaarden op verschillende machines te wijzigen door slechts één bestand te bewerken.
9.6.1.15. --authdbdirectory
Deze optie is soortgelijk aan --globalsettingsfile
, maar definieert het pad naar de map waar de database voor authenticatie zal worden opgeslagen en geladen.
9.6.1.16. --code
Deze optie kan worden gebruikt om een opgegeven bestand van Python uit te voeren, direct nadat QGIS is gestart.
Als u bijvoorbeeld een bestand voor Python heeft, dat is genaamd load_alaska.py
, met de volgende inhoud:
from qgis.utils import iface
raster_file = "/home/gisadmin/Documents/qgis_sample_data/raster/landcover.img"
layer_name = "Alaska"
iface.addRasterLayer(raster_file, layer_name)
Er van uitgaande dat u in de map staat waar het bestand load_alaska.py
is opgeslagen, kunt u QGIS starten, het rasterbestand landcover.img
laden en de laag de naam ‘Alaska’ geven met de volgende opdracht:
qgis --code load_alaska.py
9.6.1.17. --defaultui
Bij het laden wordt de gebruikersinterface (UI) permanent teruggezet naar de standaardinstellingen. Deze optie zal de zichtbaarheid van panelen en werkbalken, positie en grootte herstellen. Tenzij het opnieuw wordt gewijzigd, zullen de standaardinstellingen voor de gebruikersinterface in de volgende sessies worden gebruikt.
Onthoud dat deze optie geen effect heeft op aanpassingen van de gebruikersinterface. Items die zijn verborgen door aanpassingen van de GUI (bijv. de Statusbalk) zullen verborgen blijven, zelfs bij het gebruiken van de optie --defaultui
. Bekijk ook de optie --nocustomization
.
9.6.1.18. --hide-browser
Verbergt bij het laden het paneel Browser in de gebruikersinterface. Het paneel kan worden ingeschakeld door met rechts te klikken op een ruimte in een werkbalk of met ( in Linux KDE).
Tenzij het opnieuw wordt ingeschakeld, blijft het paneel Browser in de volgende sessies verborgen.
9.6.1.19. --dxf-*
Deze opties kunnen worden gebruikt om een project van QGIS te exporteren naar een DXF-bestand. Verscheidene opties zijn beschikbaar:
–dxf-export: de DXF-bestandsnaam waarnaar de lagen moeten worden geëxporteerd;
–dxf-extent: het bereik van het uiteindelijke DXF-bestand;
–dxf-symbology-mode: verscheidene waarden kunnen hier worden gebruikt:
none
(geen symbologie),symbollayer
(symbologie voor Symboollaag),feature
(symbologie voor objecten);–dxf-scale-deno: de noemer voor de schaal van de symbologie;
–dxf-encoding: de bestandscodering;
–dxf-map-theme: kies een kaartthema uit de configuratie voor de boom van lagen.
9.6.1.20. --take-screenshots
Neemt schermafdrukken voor de gebruikersdocumentatie. Kan samen worden gebruikt met --screenshots-categories
om te filteren welke categorieën/gedeelten van de schermafdrukken voor de documentatie zouden moeten worden gemaakt (bekijk QgsAppScreenShots::Categories).
9.6.1.21. --profile
Laad QGIS met een specifiek gebruikersprofiel uit de map met gebruikersprofielen. Tenzij gewijzigd zal het geselecteerde profiel worden gebruikt in de volgende sessies van QGIS.
9.6.1.22. --profiles-path
Met deze optie kunt u een pad kiezen om de profielen te laden en op te slaan (instellingen voor gebruiker). Het maakt profielen in een map {pad}\profiles
, die instellingen, geïnstalleerde plug-ins, modellen en scripts voor Processing, enzovoort bevat.
Deze optie stelt u bijvoorbeeld in staat om al uw plug-ins en instellingen mee te nemen op een flashdrive, of, bijvoorbeeld, de instellingen tussen verschillende computers te delen met een service voor het delen van bestanden.
De equivalente omgevingsvariabele is QGIS_CUSTOM_CONFIG_PATH
.
9.6.1.23. --version-migration
Als instellingen uit een oudere versie worden gevonden (bijv. de map .qgis2
uit QGIS 2.18), zal deze optie ze importeren in het standaardprofiel voor QGIS.
9.6.1.24. --openclprogramfolder
Met deze optie kunt u een alternatief pad specificeren voor uw programma’s van OpenCL. Dit is nuttig voor ontwikkelaars bij het testen van nieuwe versies van het programma zonder noodzaak om de bestaande te vervangen.
De equivalente omgevingsvariabele is QGIS_OPENCL_PROGRAM_FOLDER
.
9.6.2. QGIS uitrollen in een organisatie
Wanneer u QGIS binnen een organisatie moet uitrollen met een aangepast configuratiebestand, moet u eerst de inhoud van het standaard bestand met instellingen, geplaatst in uw_QGIS_pakket_pad/resources/qgis_global_settings.ini
, kopiëren/plakken. Dit bestand bevat al enkele standaard gedeelten, geïdentificeerd door een blok dat begint met []
. We raden aan om deze standaardwaarden te behouden en uw eigen gedeelten toe te voegen aan de onderzijde van het bestand. Als een gedeelte in het bestand wordt gedupliceerd, zal QGIS de laatste nemen, gerekend van boven naar beneden.
U kunt allowVersionCheck=false
wijzigen om de controle voor de versie van QGIS uit te schakelen.
Als u niet het migratievenster wilt weergeven na een verse installatie, heeft u het volgende gedeelte nodig:
[migration]
fileVersion=2
settings=true
Als u een aangepaste variabele in het globale bereik wilt toevoegen:
[variables]
organisation="Your organization"
We stellen voor, om de mogelijkheden van de instellingen voor het bestand INI
te ontdekken, dat u de configuratie die u wilt gebruiken in QGIS Desktop instelt en er dan met een tekstbewerker naar zoekt in uw INI
-bestand, dat is geplaatst in uw profiel. Veel van de instellingen kunnen worden ingesteld met het bestand INI
, zoals WMS/WMTS, verbindingen naar PostGIS, proxy-instellingen, kaarttips…
Tenslotte dient u de omgevingsvariabele QGIS_GLOBAL_SETTINGS_FILE
in te stellen naar het pad van uw aangepaste bestand.
In aanvulling daarop kunt u ook bestanden uitrollen, zoals macro’s voor Python, kleurpaletten, sjablonen voor afdruklay-outs, sjablonen voor projecten…, ofwel in de systeemmap van QGIS of in het gebruikersprofiel van QGIS.
Sjablonen voor afdruklay-out moeten worden geplaatst in de map
composer_templates
.Sjablonen voor het project moeten worden geplaatst in de map
project_templates
.Aangepaste macro’s voor Python moeten worden geplaatst in de map
python
.