12. Algemeen gereedschap

12.1. Contextuele help

Wanneer u hulp nodig hebt over een specifiek onderwerp, krijgt u toegang tot de overeenkomende pagina in de huidige Gebruikershandleiding via de knop Help, die beschikbaar is in de meeste dialoogvensters — onthoud dat plug-ins die door derden zijn gemaakt, kunnen verwijzen naar speciaal daarvoor gemaakte webpagina’s.

12.2. Panelen

Standaard verschaft QGIS veel panelen om mee te werken. Sommige van deze panelen worden hieronder beschreven terwijl andere in verschillende gedeelten van het document zijn te vinden. Een volledige lijst van standaard panelen die door QGIS worden verschaft is beschikbaar via het menu Beeld ► Panelen ► en zijn vermeld op Panelen.

12.2.1. Paneel Lagen

The Layers panel (also called the map legend) lists all the layers in the project and helps you manage their visibility and shape the map. You can show or hide the panel by pressing Ctrl+1.

At the top of the Layers panel, a toolbar allows you to:

  • symbology Open the layer styling dock (F7): toggle the Layer Styling panel on and off.

  • addGroup Nieuwe groep toevoegen: bekijk Interactie met groepen en lagen

  • showPresets Manage Map Themes: control visibility of layers and arrange them in different map themes.

  • filterMap filter lagen in de boom van de legenda:

    • Legenda op kaartinhoud filteren: alleen de lagen die als zichtbaar zijn ingesteld en waarvan de objecten kruisen met het huidige kaartvenster hebben hun stijl gerenderd in het paneel Lagen. Anders wordt een generiek symbool NULL toegepast op de laag. Gebaseerd op de symbologie van de laag, is dit een handige manier om te kunnen identificeren welk soort objecten van welke laag uw gebied bedekken.

    • Private lagen weergeven: een handige sneltoets om private lagen in het paneel Lagen weer te geven en interactie mee uit te voeren, zonder de project-instellingen aan te passen.

  • expressionFilter Legenda filteren met expressie: pas een expressie toe passen om stijlen uit de geselecteerde boom van lagen te verwijderen, die geen object hebben dat voldoet aan de voorwaarde. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt om objecten te accentueren die binnen een bepaald gebied/object van een andere laag liggen. U kunt de ingestelde expressie vanuit het keuzemenu bewerken of de huidige gebruikte expressie leeg maken.

  • expandTree Alles uitklappen of collapseTree Alles inklappen, lagen en groepen in het paneel Lagen.

  • removeLayer Laag/Groep verwijderen momenteel geselecteerde.

../../../_images/layer_toolbar.png

Fig. 12.1 Werkbalk Laag in paneel Lagen

Notitie

Gereedschappen om het paneel Lagen te beheren zijn ook beschikbaar voor kaart- en legenda-items van afdruklay-outs

12.2.1.1. Kaartthema’s configureren

De keuzeknop showPresets Kaartthema’s beheren verschaft toegang tot handige sneltoetsen om de zichtbaarheid van de lagen te bewerken in het paneel Lagen:

  • showAllLayers Alle lagen tonen

  • hideAllLayers Alle lagen verbergen

  • showSelectedLayers Geselecteerde lagen tonen

  • hideSelectedLayers Geselecteerde lagen verbergen

  • toggleSelectedLayers Geselecteerde lagen schakelen: wijzigt de zichtbaarheid van de eerste geselecteerde laag in het paneel, en past die status toe op de andere geselecteerde lagen. Ook toegankelijk met de sneltoets Spatiebalk.

  • Geselecteerde lagen onafhankelijk schakelen: wijzigt de status voor zichtbaarheid van elke geselecteerde laag

  • hideDeselectedLayers Niet geselecteerde lagen verbergen

Naast het simpel beheren van de zichtbaarheid van lagen, stelt het menu showPresets Kaartthema’s beheren u in staat Kaartthema’s te configureren in de legenda en te schakelen van het ene thema naar een ander. Een kaartthema is een momentopname van de huidige legenda van de kaart die vastlegt:

  • de lagen die zijn ingesteld als zichtbaar in het paneel Lagen

  • en voor elke zichtbare laag:

    • de verwijzing naar de op de laag toegepaste stijl

    • de zichtbare klassen van de stijl, d.i. de op de laag geselecteerde items knoop in het paneel Lagen. Dit is van toepassing op de symbologieën, anders dan het renderen van het enkele symbool

    • de opgevouwen/uitgevouwen status van de kno(o)p(en) en groep(en) van de laag is er in geplaatst

Een kaartthema maken:

  1. Selecteer een laag die u wilt weergeven

  2. Configureer de eigenschappen voor de laag (symbologie, diagram, labels…) zoals gewoonlijk

  3. Vergroot het menu Stijl ► aan de onderzijde en klik op Toevoegen… om de instellingen op te slaan als een nieuwe ingebedde stijl in het project

    Notitie

    Een kaartthema onthoud niet de huidige details van de eigenschappen: alleen een verwijzing naar de naam van de stijl wordt opgeslagen, dus wanneer u aanpassingen toepast op de laag terwijl deze stijl is ingeschakeld (bijvoorbeeld het renderen van de symbologie wijzigt), wordt het kaartthema bijgewerkt met de nieuwe informatie.

  4. Herhaal de eerdere stappen indien nodig voor de andere lagen

  5. Indien van toepassing, groepen of zichtbare laagknopen uit- of inklappen in het paneel Lagen

  6. Klik op de knop showPresets Kaartthema’s beheren boven in het paneel, en op Thema toevoegen…

  7. Voer de naam voor het kaartthema in en klik op OK

Het nieuwe thema wordt vermeld in het onderste gedeelte van het keuzemenu showPresets.

U kunt net zoveel kaartthema’s maken als u wilt: wanneer de huidige combinatie in de kaartlegenda (zichtbare lagen, hun actieve stijl, de knopen voor de kaartlegenda) niet overeenkomt met de inhoud van een bestaand kaartthema zoals hierboven gedefinieerd, klik op Thema toevoegen… om een nieuw kaartthema te maken of gebruik Thema vervangen ► om een kaartthema bij te werken. U kunt het actieve kaartthema hernoemen met Huidige thema hernoemen… of gebruik de knop Huidige thema verwijderen om het te verwijderen.

Kaartthema’s zijn nuttig om snel te schakelen tussen verschillende vooraf geconfigureerde combinaties: selecteer een kaartthema in de lijst om die combinatie te herstellen. Alle geconfigureerde thema’s zijn ook toegankelijk in de afdruklay-out, wat het voor u mogelijk maakt een kaartlay-out te maken, gebaseerd op specifieke thema’s en onafhankelijk van het huidige gerenderde kaartvenster (bekijk Lagen met kaartitems).

12.2.1.2. Overzicht van het contextmenu van het paneel Lagen

At the bottom of the toolbar, the main component of the Layers panel is the frame listing all the layers added to the project, optionally organized in groups. A layer with a checked box next to it displays its contents overlapping the map canvas extent, unless a scale-based visibility is set. A layer can be selected and dragged up or down in the legend to change the Z-ordering. Z-ordering means that layers listed nearer the top of the legend are drawn over layers listed lower down in the legend. Also a layer or a group of layers can be dragged across several QGIS instances.

Notitie

Het gedrag van de Z-volgorde kan worden overschreven door middel van het paneel Laagvolgorde.

Depending on the item selected in the panel, a right-click shows a dedicated set of options presented below.

Tabel 12.1 Contextual menus from Layers panel items

Optie

Groep

Vectorlaag

Rasterlaag

Mesh Layer

Point Cloud Layer

zoomToLayer Zoomen naar la(a)g(en)/Groep

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

zoomToLayer Zoom naar selectie

checkbox

inOverview Tonen in overzichtskaart

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Aantal objecten tonen

checkbox

labelingSingle Label weergeven

checkbox

Laag/groep kopiëren

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Laag/groep hernoemen

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

zoomActual Zoom naar eigen resolutie (100%)

checkbox

Uitrekken naar huidig bereik

checkbox

dbManager SQL-laag bijwerken…

checkbox

addVirtualLayer Edit Virtual Layer…

checkbox

addGroup Groep toevoegen

checkbox

duplicateLayer Laag dupliceren

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

removeLayer Laag/Groep verwijderen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Groep verlaten

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Verplaats naar bovenste

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Naar beneden verplaatsen

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Selecteren en ook al zijn ouders

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Geselecteerde groeperen

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

openTable Attributentabel openen

checkbox

toggleEditing Bewerken aan/uitzetten

checkbox

checkbox

allEdits Huidige wijzigingen ►

checkbox

checkbox

Filteren…

checkbox

checkbox

checkbox

Databron wijzigen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Databron repareren…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Acties op selecties ► (in modus Bewerken)

checkbox

► Object dupliceren

checkbox

► Object dupliceren en digitaliseren

checkbox

Zichtbaarheidsschaal instellen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Zoom naar zichtbaarheidsschaal

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Layer CRS ►

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Project-CRS van laag overnemen

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Set to.. (recent CRSs)

checkbox

checkbox

► Set Layer CRS…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Set Group CRS…

checkbox

CRS voor groep WMS-gegevens instellen…

checkbox

unchecked Gemeenschappelijk uitgesloten groep

checkbox

Selecteren en ook al zijn kinderen (Ctrl-klik)

checkbox

Deselecteren en ook al zijn kinderen (Ctrl-klik)

checkbox

Permanent maken

checkbox

Exporteren ►

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Opslaan als…

checkbox

► Objecten opslaan als…

checkbox

► Geselecteerde objecten opslaan als…

checkbox

► Opslaan als Laag-definitiebestand…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Opslaan als QGIS Laagstijlbestand…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Stijlen ►

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Stijl kopiëren

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Stijl plakken

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Toevoegen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Huidige hernoemen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

► Symbool bewerken…

checkbox

► Symbool kopiëren

checkbox

► Symbool plakken

checkbox

Opmerkingen voor laag toevoegen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Opmerkingen voor laag bewerken…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Opmerkingen voor laag verwijderen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Eigenschappen…

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Voor vectorlagen van GRASS is toggleEditing Bewerken aan-/uitzetten niet beschikbaar. Bekijk het gedeelte Digitaliseren en bewerken van een GRASS vectorlaag voor informatie over het bewerken van vectorlagen van GRASS.

12.2.1.3. Interactie met groepen en lagen

Layers in the legend window can be organized into groups. There are different ways to do this:

  1. Druk op het pictogram folder om een nieuwe groep toe te voegen. Typ een naam in voor de groep en druk op Enter. Klik nu op een bestaande laag en sleep die op de groep.

  2. Select more than one layer, then press the folder icon. The selected layers are automatically inserted into the new group.

  3. Selecteer enkele lagen, klik met de rechter muisknop in het venster van de legenda en kies Geselecteerde groeperen. De geselecteerde lagen zullen automatisch aan de nieuwe groep worden toegevoegd.

Een laag uit een groep halen: sleep hem uit de groep of klik er met rechts op en kies Groep verlaten: de laag wordt verplaatst vanuit de groep en erboven geplaatst. Groepen kunnen ook binnen andere groepen worden genest. Als een laag in een geneste groep wordt geplaatst zal Groep verlaten de laag uit alle geneste groepen verplaatsen.

Een groep of laag naar de bovenkant van het paneel lagen verplaatsen: ofwel sleep het naar boven, of kies Verplaats naar bovenste. Als u deze optie gebruikt op een laag die is genest in een groep, wordt de laag verplaatst naar de bovenste plek in zijn huidige groep. De optie Naar beneden verplaatsen volgt dezelfde logica om lagen en groepen naar beneden te verplaatsen.

Het keuzevak voor een groep zal de geselecteerde lagen met één klik weergeven of verbergen. Met Ctrl ingedrukt zal het keuzevak ook alle lagen in de groep en zijn subgroepen in- of uitschakelen.

Ctrl-klik op een geselecteerde / niet-geselecteerde laag zal de laag en al zijn ouders deselecteren / selecteren.

Inschakelen van de optie Gemeenschappelijk uitgesloten groep betekent dat u er voor kunt zorgen dat slechts één laag per keer zichtbaar is. Wanneer een laag binnen de groep ingesteld is om zichtbaar te zijn zullen de andere als niet zichtbaar worden geschakeld.

Het is mogelijk om meer dan één laag of groep tegelijkertijd te selecteren door de Ctrl -toets vast te houden tijdens het klikken op aanvullende lagen. U kunt dan in een keer alles wat u geselecteerd heeft tegelijkertijd verplaatsen naar een nieuwe groep.

U kunt ook meer dan één laag of groep tegelijkertijd verwijderen door verscheidene items te selecteren met de Ctrl-toets en dan te drukken op de toetsencombinatie Ctrl+D, alle geselecteerde lagen of groepen verwijderd worden uit de lagenlijst.

Meer informatie over lagen en groepen met pictogram voor indicatie

In some circumstances, formatting or icons next to the layer or group in the Layers panel change to give more information about the layer/group. These elements are:

  • toggleEditing om aan te geven dat de laag in de modus Bewerken staat en dat u de gegevens kunt aanpassen

  • editableEdits om aan te geven dat de bewerkte laag enkele niet opgeslagen wijzigingen heeft

  • indicatorFilter om een filter aan te geven dat toegepast is op de laag. Ga met de muiscursor over het pictogram om de filter-expressie te zien en dubbelklik om de query bij te werken

  • indicatorNonRemovable om lagen te identificeren die vereist zijn in het project, dus niet te verwijderen

  • indicatorEmbedded om een ingebedde groep of laag te identificeren en het pad naar hun originele projectbestand

  • indicatorBadLayer om een laag te identificeren waarvan de gegevensbron niet beschikbaar was bij het openen van het projectbestand (zie Afhandelen defecte bestandspaden). Klik op het pictogram om het pad naar de bron bij te werken of selecteer het item Databron repareren… uit het contextmenu van de laag.

  • indicatorMemory to remind you that the layer is a temporary scratch layer and its content will be discarded when you close this project. To avoid data loss and make the layer permanent, click the icon to store the layer in any of the GDAL vector formats supported by QGIS.

  • indicatorOffline om een laag te identificeren die wordt gebruikt in modus Offline bewerken.

  • indicatorNoCRS om een laag te identificeren die geen/onbekend CRS heeft

  • indicatorLowAccuracy voor lagen met coördinaten die zijn opgeslagen in een Coördinaten ReferentieSysteem dat inherent een lage nauwkeurigheid heeft (vereist dat de overeenkomende instelling is ingeschakeld)

  • indicatorTemporal om een laag van tijdbeheer te identificeren die wordt beheerd door een animatie van het kaartvenster

  • indicatorNotes om aan te geven dat een laag opmerkingen met zich heeft verbonden

  • A grayed name, when the map canvas current scale is outside the layer’s visibility scale range (as set in its Rendering properties). Select the contextual menu Zoom to Visible Scale option to zoom the map to the layer’s nearest visibility scale bound.

Control layers rendering through grouping

Groups are a means of structuring layers within a tree in the project but they can also impact how their component layers are rendered, namely as a single flattened object during map renders.

The option for such a rendering is available within the Layer Styling panel whenever a group is selected. Under the symbology Symbology tab, check checkbox Render Layers as a Group to enable a set of options to control the appearance of the child layers as a whole, instead of individual layers:

  • Opacity: Features from child layers which are obscured by other child layers remain obscured, and the opacity applies to the “whole of group” only.

    ../../../_images/group_opacity.png

    Fig. 12.2 Setting opacity on layers vs on a group

    The image on the left shows two layers being rendered at 50% opacity (underlying features are visible, but semi-masked by the 50% red feature on top). The second image shows the result of setting the opacity on the group (parts of the blue underlying child layer is completely obscured by the red layer on top and then the result is rendered at 50% opacity).

  • Blend modes: Just like opacity, setting a blend mode (like multiply, overlay, …) for an entire group results first in flattening features of child layers, with upper ones obscuring lower. The rendering is then obtained by blending the flat group and the layers sitting below the group.

    • When the child layers have blend modes assigned, it is applied before flattening but the scope is restricted to only affecting other child layers from that group, and not other layers sitting below the whole group.

    • Some more blending modes options are available for child layers in groups, in their Symbology tab which perform “clipping” style operations on other child layers during the render. You can e.g. clip the render of one layer’s content by the content in a second “mask” layer.

  • Layer effects: applies effects only to the flattened render of the child layers; So e.g. a drop shadow effect applied to the group would not be visible for obscured child layers.

When a group is set to Render layers as a group, then only the group will be shown in the Layer Order panel list. Group children will not be visible in this order list, as their ordering is determined by the placement of the group layer.

12.2.1.4. Vector laagstijl bewerken

Vanuit het paneel Lagen hebt u sneltoetsen om het renderen van de laag snel en eenvoudig te bewerken. Klik met rechts op een vectorlaag en selecteer Stijlen ► in de lijst om:

  • de huidige toegepaste stijlen op de laag te zien. Als u veel stijlen voor de laag hebt gedefinieerd, kunt u van de een naar de ander schakelen en zal het renderen van de laag automatisch worden bijgewerkt in het kaartvenster.

  • kopiëren van een deel van of de gehele huidige stijl en, indien van toepassing, een gekopieerde stijl uit een andere laag plakken

    Tip

    Snel een laagstijl delen

    Kopieer, vanuit het contextmenu, de stijl van een laag en plak die op een groep of een selectie van lagen: de stijl wordt toegepast op alle lagen die van hetzelfde type zijn (vector/raster) als de originele laag en, in het geval van vector, hebben hetzelfde type geometrie (punt, lijn of polygoon).

  • de huidige stijl te hernoemen, een nieuwe toe te voegen (wat in feite een kopie van de huidige is) of de huidige stijl te verwijderen (indien meerdere stijlen beschikbaar zijn).

Notitie

De eerdere opties zijn ook beschikbaar voor rasterlagen of lagen met mazen.

  • bijwerken van de symboolkleur met een Kleurenwiel. Gemakshalve zijn de recent gebruikte kleuren ook beschikbaar aan de onderzijde van het wiel.

  • Symbool bewerken…: open het dialoogvenster voor Symbool selecteren en wijzig het symbool van het object (symbool, grootte, kleur…).

Bij het gebruiken van een type symbologie voor classificatie (gebaseerd op Categorieën, Gradueel of Regel-gebaseerd), zijn de hiervoor vermelde opties voor symboolniveau’s beschikbaar in het contextmenu van het item Klasse. Ook worden de items toggleAllLayers Items schakelen, showAllLayers Alle items weergeven en hideAllLayers Alle items verbergen verschaft om te schakelen met de zichtbaarheid van de alle klassen van objecten. Deze vermijden het één voor één (de)selecteren van items.

Tip

Dubbelklikken op een blad van het klasseitem opent ook het dialoogvenster Symbool selecteren.

12.2.2. Paneel Laag opmaken

Het paneel Laag opmaken (ook in te schakelen met Ctrl+3) is een snelkoppeling voor enkele mogelijkheden van het dialoogvenster Laageigenschappen. Het verschaft een snelle en handige manier om het renderen en het gedrag van een laag te definiëren, en om de effecten daarvan te visualiseren, zonder het dialoogvenster Laageigenschappen te moeten openen.

Naast het vermijden van het blokkerende (of “modale”) dialoogvenster Laageigenschappen, vermijdt het paneel Laag opmaken ook het dichtslibben van het scherm met dialoogvensters, en bevat het de meeste functies voor opmaken (kleur kiezen, eigenschappen effecten, regel bewerken, vervangen van labels…): bijv., klikken op kleurknoppen in het paneel Laag opmaken zorgt er voor dat het dialoogvenster Kleur kiezen wordt geopend binnen het paneel Laag opmaken zelf in plaats van als een zelfstandig dialoogvenster.

Selecteer, vanuit een keuzelijst met huidige lagen in het paneel Lagen, een item en:

  • Depending on the active item, set:

  • Beheer de geassocieerde stijl(en) in de stylePreset Stijlmanager (meer details in Aangepaste stijlen beheren).

  • Volg de history Geschiedenis van door u toegepaste wijzigingen op de laagstijl in het huidige project; u kunt daar naar elke status terugkeren of die annuleren door het te selecteren in de lijst en te drukken op Apply.

Een andere krachtige mogelijkheid van dit paneel is het keuzevak checkbox Live bijwerken. Selecteer het om uw wijzigingen automatisch direct te renderen in het kaartvenster: U hoeft niet langer op de knop Apply te drukken.

../../../_images/layer_styling.png

Fig. 12.3 Symbologie voor een laag definiëren vanuit het paneel Laag opmaken

12.2.3. Paneel Laagvolgorde

Standaard worden lagen, die worden weergegeven in het kaartvenster van QGIS, getekend in de volgorde waarin zij in het paneel Lagen staan: hoe hoger een laag in het paneel staat, des te hoger (en daarom meer zichtbaar) het in de kaartweergave zal staan.

U kunt een volgorde voor het tekenen definiëren, onafhankelijk van de volgorde in het paneel Lagen, met het paneel Laagvolgorde ingeschakeld in het menu Beeld ► Panelen ► of met Ctrl+9. Selecteer checkbox Rendervolgorde controleren onder in de lijst met lagen en organiseer de lagen in het paneel zoals u dat wilt. Deze volgorde wordt die welke zal worden toegepast op het kaartvenster. Bijvoorbeeld: in Fig. 12.4 kunt u zien dat de objecten airports worden weergegeven boven de polygoon alaska, ondanks de respectievelijke plaatsing van die lagen in het paneel Lagen.

Uitschakelen van checkbox Rendervolgorde controleren zal het doen terugkeren naar het standaard gedrag.

../../../_images/layer_order.png

Fig. 12.4 Een laagvolgorde definiëren onafhankelijk van de legenda

12.2.4. Paneel Overzichtskaart

Het paneel Overzichtskaart (Ctrl+8) geeft een kaart weer met een weergave van het volledige bereik van enkele van de lagen. De Overzichtskaart wordt gevuld met de lagen die de optie Toon in overzichtskaart uit het menu Laag of die uit het contextmenu van de laag gebruiken. In de weergave geeft een rode rechthoek het huidige bereik van het kaartvenster aan, wat u helpt bij het snel bepalen van welk gebied van de gehele kaart u momenteel bekijkt. Als u klikt en sleept met de rode rechthoek in het frame van de overzichtskaart zal het bereik van het kaartvenster overeenkomstig worden bijgewerkt.

Onthoud dat labels niet worden gerenderd in de kaart van de overzichtskaart, zelfs niet als de gebruikte lagen voor de overzichtskaart zijn ingesteld voor labelen.

12.2.5. Paneel Logboekmeldingen

Bij het laden of verwerken van sommige bewerkingen kunt u berichten traceren en volgen die op de verschillende tabs verschijnen met het messageLog paneel Logboekmeldingen. Het kan worden geactiveerd met het meest rechts gelegen pictogram op de onderste statusbalk.

12.2.6. Paneel Ongedaan maken/Opnieuw

Voor elke laag die wordt bewerkt geeft het paneel Ongedaan maken/Opnieuw (Ctrl+5) de uitgevoerde acties weer, wat het mogelijk maakt snel een set acties ongedaan te maken door bovenstaande acties te selecteren. Meer details in bewerkingen Ongedaan maken en Opnieuw.

12.2.7. Paneel Statistisch overzicht

Het paneel Statistieken (Ctrl+6) verschaft overzichtsinformatie voor een vectorlaag. Dit paneel stelt u in staat te selecteren:

  • the vector layer to compute the statistics on: it can be selected from the top drop-down menu, or synced with the active layer in the Layers panel using the Follow selected layer checkbox at the bottom of the statistics drop-down list

  • the field or expression expression to use: for each layer, the last entry is remembered and automatically computed upon layer reselection.

  • de terug te geven statistieken met behulp van een keuzeknop aan de rechter onderkant van het dialoogvenster. Afhankelijk van het type veld (of waarden van de expressie) zijn de beschikbare statistieken:

Tabel 12.2 Statistics available for each field type

Statistieken

Tekenreeks

Integer

Float

Datum

Aantal

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Aantal (afzonderlijk)

checkbox

checkbox

Aantal (ontbrekende waarde)

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Som

checkbox

checkbox

Gemiddelde

checkbox

checkbox

checkbox

Standaard afwijking

checkbox

checkbox

Standaard afwijking voor monster

checkbox

checkbox

Minimale waarde

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Maximale waarde

checkbox

checkbox

checkbox

checkbox

Bereik

checkbox

checkbox

checkbox

Minderheid

checkbox

checkbox

checkbox

Meerderheid

checkbox

checkbox

checkbox

Variëteit

checkbox

checkbox

Eerste kwartiel

checkbox

checkbox

Derde kwartiel

checkbox

checkbox

Bereik tussen kwartielen

checkbox

checkbox

Minimumlengte

checkbox

Maximumlengte

checkbox

Gemiddelde lengte

checkbox

Het statistisch overzicht kan worden:

  • returned for the whole layer or checkbox Selected features only

  • editCopy gekopieerd naar het klembord en als een tabel worden geplakt in een andere toepassing

  • opnieuw berekend met de knop refresh wanneer de onderliggende gegevensbron wijzigt (bijv. nieuwe of verwijderde objecten/velden, aanpassingen van attributen)

../../../_images/statistical_summary.png

Fig. 12.5 Statistieken voor een veld weergeven

12.2.8. Paneel Gereedschappen voor debuggen/ontwikkeling

The Debugging/Development Tools panel (F12) provides a unified place for handling and debugging actions within QGIS. Available tools are organized under following tabs:

  • networkAndProxy Network Logger

  • dbManager Query Logger

  • stopwatch Profiler

Notitie

Plugin authors can extend the panel with custom tabs for debugging and developping their own plugins. This is done using registerDevToolWidgetFactory method.

12.2.8.1. Netwerklogger

The networkAndProxy Network Logger tab helps you record and display network requests, along with a whole load of useful details like request and reply status, header, errors, SSL configuration errors, timeouts, cache status, etc.

From its top toolbar, you can:

  • record Record Log: which will start or stop the logging.

  • deleteSelected Clear Log: will clear the log history.

  • fileSave Save Log…: will first show a big warning that the log is sensitive and should be treated as confidential and then allow you to save the log.

  • Press the options Settings drop-down menu to select whether to Show Successful Requests, Show Timeouts and Show Replies Served from Cache.

  • unchecked Disable cache: will disable the cache so that every request has to be performed.

  • search Filter requests based on URL string subsets or request status

Door met rechts klikken op een verzoek kunt u:

  • URL openen wat de URL in uw standaardbrowser zal openen.

  • URL kopiëren

  • Als cURL kopiëren om in de terminal te gebruiken.

  • Copy as JSON: copies the tree values as a json string to the clipboard, for easy pasting in bug reports or for remote assistance.

../../../_images/network_logger.png

Fig. 12.6 Netwerklogger uitvoer voor verzoek GET

12.2.8.2. Query Logger

The dbManager Query Logger is the place to log the SQL commands sent by the data provider and the connections API to the backend database, together with their execution time as measured by QGIS (i.e. in the client that sent the commands). This can be useful when investigating performances of a particular layer during debugging or development of a QGIS algorithm or plugin.

From its top toolbar, you can:

  • record Record Log: which will start or stop the logging.

  • deleteSelected Clear Log: will clear the log history.

  • fileSave Save Log…: will first show a big warning that the log is sensitive and should be treated as confidential and then allow you to save the log.

  • search Filter queries based on the query string subsets or details such as provider type, start time, initiator, …

Right-click on a reported query, and you can:

  • Copy SQL command called by QGIS on the database

  • Copy as JSON: copies the tree values as a json string to the clipboard, for easy pasting in bug reports or for remote assistance.

../../../_images/query_logger.png

Fig. 12.7 Query Logger output

12.2.8.3. Profiler

The stopwatch Profiler tab allows to get load times for every single operation involved in actions requested by the user. Depending on the context, these operations can be settings reading, menu, map canvas or 3D views creation, resolving map layers reference, bookmark or layout loading, … This helps identify causes of slow load times.

Default supported actions can be selected from the Categories drop-down menu:

  • QGIS Startup

  • Project Load

../../../_images/profiler.png

Fig. 12.8 Profiler voor opstarten van QGIS

12.3. Lagen inbedden vanuit externe projecten

Soms zou u sommige lagen in verschillende projecten willen behouden, maar met dezelfde stijl. U kunt ofwel zelf een standaardstijl voor deze lagen maken of ze inbedden vanuit een ander project om tijd en werk te besparen.

Ingebedde lagen en groepen vanuit een bestaand project heeft enkele voordelen boven stijl:

  • Alle typen lagen (vector of raster, lokaal of online…) kunnen worden toegevoegd

  • Ophalen van groepen en lagen, u kunt dezelfde boomstructuur behouden voor de “achtergrond”lagen in uw verschillende projecten

  • Hoewel ingebedde lagen zijn te bewerken, kunt u hun eigenschappen, zoals symbologie, labels, formulieren standaard waarden, acties, niet wijzigen wat zorgt voor consistentie tussen projecten

  • Pas de items in het originele project aan en wijzigingen worden doorgevoerd in alle andere projecten

Wanneer u inhoud van andere projectbestanden wilt inbedden in uw project, selecteer Kaartlagen ► Lagen en groepen inbedden:

  1. Klik op de knop om te zoeken naar een project: u kunt de inhoud van het project zien (bekijk Fig. 12.9)

  2. Houd Ctrl ( of osx Cmd) ingedrukt en klik op de lagen en groepen die u wilt ophalen

  3. Klik op OK

De geselecteerde lagen en groepen worden ingebed in het paneel Lagen en weergegeven in het kaartvenster. Een pictogram indicatorEmbedded wordt toegevoegd naast hun naam om ze te herkennen en daar overheen gaan met de muis laat een Helptip zien met het pad naar het originele projectbestand.

../../../_images/embed_dialog.png

Fig. 12.9 Lagen en groepen selecteren om in te bedden

Net als elke andere laag kan een ingebedde laag uit het project worden verwijderd door met rechts op de laag te klikken en te klikken op removeLayer Verwijderen.

Tip

Rendering van een ingebedde laag wijzigen

Het is niet mogelijk de rendering van een ingebedde laag te wijzigen, tenzij u de wijzigingen maakt in het originele projectbestand. Echter, met rechts klikken op een laag en selecteren van Dupliceren maakt een laag die alle objecten bevat en niet afhankelijk is van het originele project. U kunt dan veilig de gekoppelde laag verwijderen.

12.4. Werken met objecten

12.4.1. Objecten selecteren

QGIS verschaft verscheidene gereedschappen om objecten in het kaartvenster te selecteren. Gereedschappen om te selecteren zijn beschikbaar in het menu Bewerken ► Selecteren of op de werkbalk Selectie.

Notitie

Gereedschappen om te selecteren werken op de huidige actieve laag.

12.4.1.1. Handmatig in het kaartvenster selecteren

U kunt een van de volgende gereedschappen gebruiken om één of meer objecten met de muis te selecteren:

  • selectRectangle Objecten selecteren per gebied of met een enkele klik

  • selectPolygon Objecten met een polygoon selecteren

  • selectFreehand Objecten selecteren door er overheen te tekenen

  • selectRadius Objecten met een cirkel selecteren

Notitie

Anders dan selectPolygon Objecten met een polygoon selecteren, stellen deze gereedschappen voor handmatig selecteren u in staat object(en) in het kaartvenster te selecteren met één enkele klik.

Notitie

Gebruik het gereedschap selectPolygon Objecten met een polygoon selecteren om een bestaand object polygoon (uit elke laag) te gebruiken om overlappende objecten op de actieve laag te selecteren. Klik met rechts in de polygoon en kies het in het contextmenu dat een lijst weergeeft van alle polygonen die het aangeklikte punt bevatten. Alle overlappende objecten van de actieve laag worden geselecteerd.

Tip

Gebruik het gereedschap Bewerken ► Selecteren ► Objecten opnieuw selecteren om uw eerdere selectie opnieuw te selecteren. Heel nuttig als u per ongeluk een selectie hebt gemaakt, en dan ergens anders klikt en uw selectie leegmaakt.

Ingedrukt houden van Shift of Ctrl, tijdens het gebruiken van het gereedschap selectRectangle Object(en) selecteren, schakelt of een object is geselecteerd (d.i. ofwel voegt het aan de huidige selectie toe of verwijdert het daar uit).

Voor de andere gereedschappen kan ander gedrag worden uitgevoerd door ingedrukt te houden:

  • Shift: objecten toevoegen aan de huidige selectie

  • Ctrl: objecten verwijderen uit de huidige selectie

  • Ctrl+Shift: kruisen met huidige selectie, d.i. alleen overlappende objecten uit de huidige selectie behouden

  • Alt: objecten selecteren die volledig binnen de vorm van de selectie liggen. Gecombineerd met de toetsen Shift of Ctrl kunt u objecten aan de huidige selectie toevoegen of er uit verwijderen.

12.4.1.2. Automatisch selecteren

De andere gereedschappen voor selecteren, waarvan de meeste beschikbaar zijn vanuit de Attributentabel, voeren een selectie uit die is gebaseerd op een attribuut van het object of de status van zijn selectie (onthoud dat attributentabel en kaartvenster dezelfde informatie weergeven, dus als u een object selecteert in de attributentabel, zal het ook worden geselecteerd in het kaartvenster):

  • expressionSelect Objecten selecteren met reguliere expressie… stelt de gebruiker in staat objecten te selecteren met een dialoogvenster voor expressies.

  • formSelect Objecten selecteren d.m.v. waarde… of door te drukken op F3

  • deselectAll Objecten uit alle lagen deselecteren of druk op Ctrl+Alt+A om alle geselecteerde objecten in alle lagen te deselecteren

  • deselectActiveLayer Objecten deselecteren van huidige actieve laag of druk op Ctrl+Shift+A

  • selectAll Alle objecten selecteren of druk op Ctrl+A om alle objecten op de huidige laag te selecteren

  • invertSelection Selectie van objecten omdraaien om de selectie van de huidige laag om te draaien

  • selectLocation Selecteren op plaats om objecten te selecteren, gebaseerd op hun ruimtelijke relatie met andere objecten (op dezelfde of een andere laag - zie Selecteren op plaats)

Als u bijvoorbeeld regions wilt zoeken die boroughs zijn uit regions.shp van de voorbeeldgegevens van QGIS, kunt u:

  1. Het pictogram expressionSelect Objecten selecteren met een expressie gebruiken

  2. Vergroot de groep Velden en waarden

  3. Dubbelklik op het veld dat u wilt bevragen (“TYPE_2”)

  4. Klik op Alle unieke in het paneel dat aan de rechterkant open gaat

  5. Dubbelklik, in de lijst, op ‘Borough’. Schrijf in het bewerkingsveld Expressie de volgende query:

    "TYPE_2"  =  'Borough'
    
  6. Klik op Objecten selecteren

Vanuit het dialoogvenster Expressiebouwer kunt u ook Functielijst ► Recent (Selectie) gebruiken om een selectie te maken die u al eerder hebt gebruikt. Het dialoogvenster onthoudt de laatste 20 gebruikte expressies. Bekijk Expressies voor meer informatie en voorbeelden.

Tip

Uw selectie opslaan in een nieuw bestand

Gebruikers kunnen geselecteerde objecten opslaan in een Tijdelijke tekenlaag of een Nieuwe vectorlaag met behulp van Bewerken ► Objecten kopiëren en Bewerken ► Plak objecten als in de gewenste indeling.

12.4.1.3. Objecten selecteren d.m.v. waarde

Dit gereedschap voor selecteren opent het objectformulier van de laag wat de gebruiker in staat stelt in elk veld te zoeken, of het zoeken hoofdlettergevoelig moet zijn en de bewerking die moet worden gebruikt, Het gereedschap heeft ook automatisch invullen, automatisch vullen van het zoekvak met bestaande waarden.

../../../_images/select_by_value.png

Fig. 12.10 Objecten met behulp van dialoogvenster Formulier selecteren/filteren

Naast elk veld staat een keuzelijst met de opties om het zoekgedrag te beheren:

Tabel 12.3 Query operators per data type

Optie zoekveld

Tekenreeks

Numeriek

Datum

Veld uitsluiten bij het zoeken

checkbox

checkbox

checkbox

Is gelijk aan (=)

checkbox

checkbox

checkbox

Niet gelijk aan (≠)

checkbox

checkbox

checkbox

Groter dan (>)

checkbox

checkbox

Kleiner dan (<)

checkbox

checkbox

Groter dan of is gelijk aan (≥)

checkbox

checkbox

Kleiner dan of is gelijk aan (≤)

checkbox

checkbox

Tussen (inclusief)

checkbox

checkbox

Niet tussen (inclusief)

checkbox

checkbox

Bevat

checkbox

Bevat niet

checkbox

Ontbreekt (null)

checkbox

checkbox

checkbox

Ontbreekt niet (niet null)

checkbox

checkbox

checkbox

Begint met

checkbox

Eindigt op

checkbox

Voor vergelijkingen van tekenreeksen is het ook mogelijk om de optie checkbox Hoofd-/kleine letters te gebruiken.

Klik, na het instellen van alle opties voor het zoeken, op Objecten selecteren om de overeenkomende objecten te selecteren. De opties voor de keuzelijst zijn:

  • Objecten selecteren

  • Voeg toe aan huidige selectie

  • Uit huidige selectie verwijderen

  • Huidige selectie filteren

U kunt ook alle opties voor het zoeken opschonen met de knop Formulier herstellen.

Als de voorwaarden eenmaal zijn ingesteld, kunt u ook ofwel:

  • Naar objecten zoomen zonder eerst te hebben geselecteerd

  • Flitsmogelijkheden, de overeenkomende objecten accentueren. Dit is een handige manier om een object te identificeren zonder selectie of het gereedschap Objecten identificeren te gebruiken. Onthoud dat de flitsmogelijkheden niet het bereik van het kaartvenster wijzigen en het zal alleen zichtbaar zijn als het object binnen de grenzen van het huidige kaartvenster valt.

12.4.2. Objecten identificeren

Het gereedschap Objecten identificeren stelt u in staat interactief te zijn met het kaartvenster en informatie over objecten te verkrijgen in een pop-upvenster. Gebruik, om objecten te identificeren:

  • Beeld ► Objecten identificeren

  • Ctrl+Shift+I (of osx Cmd+Shift+I),

  • pictogram identify Objecten identificeren op de werkbalk Attributen

12.4.2.1. Gebruiken van het gereedschap Objecten identificeren

QGIS biedt verscheidene manieren om objecten te identificeren met het gereedschap identify Objecten identificeren:

  • klik met links zal objecten identificeren overeenkomstig de modus voor selectie en het masker voor selectie dat is ingesteld in het paneel Identificatieresultaten

  • klik met rechts met Object(en) identificeren als ingestelde modus voor selectie in het paneel Identificatieresultaten haalt alle gevangen objecten op vanaf alle zichtbare lagen. Dit opent een contextmenu dat de gebruiker in staat stelt om de objecten meer nauwkeuriger te identificeren of de actie die op die objecten moet worden uitgevoerd te kiezen.

  • klik met rechts met Objecten met een polygoon selecteren als ingestelde modus voor selectie in het paneel Identificatieresultaten identificeert de objecten die overlappen met de gekozen bestaande polygoon, overeenkomstig het masker voor selectie dat is ingesteld in het paneel Identificatieresultaten

Tip

De lagen filteren om te bevragen met het gereedschap Objecten identificeren

Deselecteer, onder Service-mogelijkheden (capabilities) laag in Project ► Eigenschappen… ► Databronnen, de kolom Identificeerbaar naast een laag om te voorkomen dat die wordt bevraagd bij het gebruiken van het gereedschap identify Objecten identificeren in een andere modus dan Huidige laag. Dit is een handige manier om alleen gegevens terug te krijgen van lagen die voor u van belang zijn.

Wanneer u op object(en) klikt, dan zal Identificatieresultaten een overzicht geven van de informatie over de/het geselecteerde object(en). De standaardweergave is een boomweergave waarbij het eerste item de naam is van de laag en de kinderen daarvan zijn de geïdentificeerde object(en). Elk object wordt beschreven door de naam van een veld met de waarde daarvan. Dat veld is het veld dat is geselecteerd in Laageigenschappen ► Tonen. Daarna wordt alle informatie van het object getoond.

12.4.2.2. Informatie over objecten

Het dialoogvenster Identificatieresultaten kan worden aangepast om aangepaste velden te tonen, maar het zal standaard de volgende informatie weergeven:

  • De weergavenaam van het object;

  • Acties: Acties kunnen worden toegevoegd aan het venster Identificatieresultaten. De actie wordt uitgevoerd door te klikken op het label van de actie. Standaard wordt slechts één actie toegevoegd, namelijk het weergeven van het formulier Object bekijken om te bewerken. U kunt meer acties definiëren in het dialoogvenster Laageigenschappen (zie Acties).

  • Afgeleid: Deze informatie wordt berekend of afgeleid uit andere informatie. Het omvat:

    • algemene informatie over de geometrie van het object:

      • afhankelijk van het type geometrie, de Cartesiaanse metingen van lengte, omtrek of gebied in de eenheden van het CRS voor de laag. Voor 3D-lijnvectors is de Cartesiaanse lijnlengte beschikbaar.

      • afhankelijk van het type geometrie en of een ellipsoïde is ingesteld in het dialoogvenster voor projecteigenschappen voor Meten, de ellipsoïde waarden voor lengte, omtrek of gebied met de gespecificeerde eenheden

      • het aantal delen van de geometrie in het object en het nummer van het aangeklikte deel

      • het aantal punten in het object

    • informatie over coördinaten, met de instellingen de van de projecteigenschappen Coördinaat weergeven:

      • waarden voor X- en Y-coördinaten van het aangeklikte punt

      • het nummer van het dichtstbijgelegen punt ten opzichte van het aangeklikte punt

      • waarden X- en Y-coördinaten van het dichtstbijzijnde punt (en Z/M indien van toepassing)

      • als u klikt op een gebogen segment wordt de straal van dat gedeelte ook weergegeven.

  • Attributen gegevens: Dit is de lijst met attribuutvelden en de waarden daarvan voor het object waarop werd geklikt.

  • informatie over het gerelateerde kindobject wanneer u een relatie hebt gedefinieerd:

    • de naam van de relatie

    • het item in het verwijzingsveld, bijv. de naam van het gerelateerde kindobject

    • Acties: vermeld acties die zijn gedefinieerd in het dialoogvenster Laag-eigenschappen (zie Acties) en de standaardactie is Formulier object bekijken.

    • Attributen gegevens: Dit is de lijst met attribuutvelden en de waarden daarvan voor het gerelateerde kindobject.

Notitie

Op koppelingen in attributen van de objecten kan worden geklikt vanuit het paneel Identificatieresultaten en zullen openen in uw standaard webbrowser.

../../../_images/identify_features.png

Fig. 12.11 Dialoogvenster Identificatieresultaten

12.4.2.3. Het dialoogvenster Identificatieresultaten

Aan de bovenkant van het venster staan een handvol gereedschappen:

  • formView Formulier object bekijken van het huidige object

  • expandTree Boom uitklappen

  • collapseTree Boom inklappen

  • expandNewTree Nieuwe resultaten standaard uitklappen om te definiëren of de informatie van het volgende geïdentificeerde object zou moeten worden in- of uitgeklapt

  • deselectAll Resultaat wissen

  • editCopy Geselecteerde rijen naar klembord kopiëren

  • filePrint Geselecteerde HTML antwoord afdrukken

  • te gebruiken modus voor selectie om te identificeren objecten op te halen:

    • identifyByRectangle Object(en) identificeren

    • identifyByPolygon Objecten met een polygoon identificeren

    • identifyByFreehand Objecten identificeren door er overheen te tekenen

    • identifyByRadius Objecten met een cirkel identificeren

    Notitie

    Bij het gebruiken van identifyByPolygon Objecten met een polygoon identificeren kunt u met rechts klikken op een bestaande polygoon en die gebruiken om overlappende objecten op een andere laag te identificeren.

Aan de onderzijde van het venster staan de combinatievakken Modus en Weergave. Modus definieert van welke lagen objecten zouden moeten worden geïdentificeerd:

  • Huidige laag: alleen objecten van de geselecteerde lagen worden geïdentificeerd. Als een groep is geselecteerd, worden objecten van zijn zichtbare lagen geïdentificeerd. Als er geen selectie is dan wordt alleen de huidige laag geïdentificeerd.

  • Van bovenaf, stop bij eerste: alleen objecten van de bovenste zichtbare laag.

  • Van bovenaf: alle objecten uit de zichtbare lagen. De resultaten worden in het paneel weergegeven.

  • Laagselectie: opent een contextmenu waar de gebruiker de laag selecteert van waarop de objecten moeten worden geïdentificeerd, soortgelijk als een klik met rechts. Alleen de gekozen objecten zullen in het paneel met resultaten worden weergegeven.

De Weergave kan worden ingesteld als Boom, Tabel of Grafiek. Weergaven ‘Tabel’ en ‘Grafiek’ kunnen alleen worden ingesteld voor rasterlagen.

Het gereedschap Objecten identificeren stelt u ook in staat om checkboxAutomatisch formulier openen voor resultaten met enkele objecten te gebruiken, te vinden onder options Instellingen Objecten identificeren. Indien geselecteerd zal, elke keer als één enkel object is geïdentificeerd, een formulier worden weergeven dat de attributen weergeeft. Dit is een handige manier om snel de attributen van een object te bewerken.

Andere functies kunnen worden gevonden in het contextmenu van het geïdentificeerde item. Vanuit het contextmenu kunt u bijvoorbeeld:

  • Het formulier Object bekijken

  • Naar object inzoomen

  • Kopieer object: Kopieer alle geometrie en attributen van het object

  • Object selecteren aan/uit: Voegt geïdentificeerde object toe aan selectie

  • Attribuutwaarde kopiëren: Kopieert alleen de waarde van het attribuut waar u op klikt

  • Objectattributen kopiëren: Kopieert de attributen van het object

  • Select features by attribute value: Select all features in the layer that match the selected attribute

  • Wis resultaat: Het scherm Identificatieresultaten wordt leeggemaakt

  • Wis accentueren: Verwijdert objecten die geaccentueerd waren op de kaart

  • Alles accentueren

  • Laag accentueren

  • Activeer laag: Kies een laag die moet worden geactiveerd

  • Laageigenschappen: Opent het menu Laageigenschappen

  • Alles uitklappen

  • Alles inklappen

12.5. Laageigenschappen opslaan en delen

12.5.1. Aangepaste stijlen beheren

Wanneer een vectorlaag wordt toegevoegd aan het kaartvenster, gebruikt QGIS standaard een willekeurig symbool/kleur om de objecten daarvan te renderen. U kunt echter een standaard symbool instellen in Project ► Eigenschappen… ► Standaard stijlen dat zal worden toegepast op elke nieuw toegevoegde laag, overeenkomstig het type geometrie.

Maar meestal zult u echter de voorkeur hebben voor een aangepaste en meer complexe stijl die automatisch of handmatig kan worden toegepast op de lagen (met minder inspanningen). U kunt dit bereiken met het menu Stijl aan de onderzijde van het dialoogvenster Laageigenschappen. Dit menu verschaft u functies om stijlen te maken, te laden en te beheren.

Een stijl bevat alle informatie die is ingesteld in het dialoogvenster Laageigenschappen om te renderen of voor de interactie met de laag (inclusief instellingen voor symbologie, labelen, definities voor velden en formulieren, acties, diagrammen…) voor vectorlagen, of de pixels (band of renderen van de kleur, transparantie, piramiden, histogram …) voor rasters.

../../../_images/style_combobox.png

Fig. 12.12 Opties combinatievak Vectorlaagstijl

Standaard wordt de stijl, die wordt toegepast op een geladen laag, standaard genoemd. Als u eenmaal de ideale en toepasselijke rendering voor uw laag heeft, kunt u die opslaan door te klikken op het combinatievak selectString Stijl en kiezen:

  • Huidige hernoemen: De actieve stijl wordt hernoemd en bijgewerkt naar de huidige opties

  • Toevoegen: Een nieuwe stijl wordt gemaakt met behulp van de huidige opties. Standaard zal die worden opgeslagen in het projectbestand van QGIS. Zie hieronder om de stijl in een ander bestand of een database op te slaan

  • Verwijderen: Verwijder een niet langer gewenste stijl, voor het geval u meer dan één stijl hebt gedefinieerd voor de laag.

Onder in de keuzelijst van Stijl ziet u de ingestelde stijlen voor de laag en de actieve is geselecteerd.

Onthoud dat elke keer dat u het dialoogvenster Laageigenschappen valideert, de actieve stijl wordt bijgewerkt met de wijzigingen die u heeft gemaakt.

U mag net zoveel stijlen maken als u wilt voor een laag, maar er kan er slechts één per keer actief zijn. Gecombineerd met Kaartthema’s, biedt dit een snelle en krachtige manier om complexe projecten met een paar lagen te beheren, zonder de noodzaak om een laag in de legenda van de kaart te dupliceren.

Notitie

Gegeven het feit dat elke keer als u wijzigingen toepast op de eigenschappen van de laag, wijzigingen worden opgeslagen in de actieve stijl, zorg er altijd voor dat u de juiste stijl bewerkt om te vermijden dat een stijl wijzigt die wordt gebruikt in een kaartthema.

Tip

Stijlen beheren vanuit het contextmenu van de laag

Klik met rechts op de laag in het paneel Lagen om stijlen voor een laag te kopiëren, te plakken, toe te voegen of te hernoemen.

12.5.2. Stijlen opslaan in een bestand of een database

Waar gemaakte stijlen vanuit het combinatievak Stijl standaard worden opgeslagen binnen het project en van laag naar laag worden geplakt binnen het project, is het ook mogelijk om ze buiten het project op te slaan, zodat zij in een ander project kunnen worden geladen.

12.5.2.1. Opslaan als tekstbestand

Door te klikken op het menu selectString Stijl ► Stijl opslaan, kunt u de stijl opslaan als een:

  • QGIS laagstijlbestand (.qml)

  • SLD-bestand (.sld), alleen beschikbaar voor vectorlagen

Gebruikt bij op bestanden gebaseerde laagindelingen (.shp, .tab…), maakt Als standaard opslaan een .qml-bestand naast de laag (met dezelfde naam). SLD’s kunnen worden geëxporteerd uit elk type renderer – Enkel symbool, Categorieën, Gradueel of Regel-gebaseerd – maar bij het importeren van een SLD, wordt ofwel een Enkel symbool of Regel-gebaseerde renderer gemaakt. Dit betekent dat stijlen van Categorieën of Gradueel worden geconverteerd naar Regel-gebaseerd. Indien u deze renderers wilt behouden, dient u de indeling QML te gebruiken. Aan de andere kant kan het soms zeer handig zijn om deze eenvoudige manier te hebben voor het converteren van stijlen naar regel-gebaseerd.

12.5.2.2. Opslaan in database

Vector layer styles can also be stored in a database if the layer datasource is a database provider. Supported formats are PostGIS, GeoPackage, SpatiaLite, MS SQL Server and Oracle. The layer style is saved inside a table (named layer_styles) in the database. Click on Save Style… ► Save in database then fill in the dialog to define a style name, add a description, a .ui file if applicable and to check if the style should be the default style.

U kunt verschillende stijlen voor één enkele tabel opslaan in de database. Elke tabel kan echter maar één standaardstijl hebben. Standaardstijlen kunnen worden opgeslagen in de database van de laag of in qgis.db, een lokale database van SQLite in de actieve map van het gebruikersprofiel.

../../../_images/save_style_database.png

Fig. 12.13 Dialoogvenster Stijl in database opslaan

Tip

Bestanden van stijlen delen tussen databases

You can only save your style in a database if the layer comes from such a database. You can’t mix databases (layer in Oracle and style in MS SQL Server for instance). Use instead a plain text file if you want the style to be shared among databases.

Notitie

U zou problemen tegen kunnen komen bij het herstellen van de tabel layer_styles uit een back-up van een database van PostgreSQL. Volg QGIS tabel layer_style en back-up database om dat te repareren.

12.5.2.3. Stijl laden

Bij het laden van een laag in QGIS, als een standaardstijl al bestaat voor deze laag, zal QGIS de laag met die stijl laden. Ook Stijl ► Standaard herstellen zoekt naar en laadt dat bestand en vervangt de huidige stijl van de laag.

Stijl ► Stijl laden helpt u bij het toepassen van een opgeslagen stijl op een laag. Waar een stijl uit een tekstbestand (.sld of .qml) kan worden toegepast op elke laag, ongeacht de indeling, is het laden van stijlen die zijn opgeslagen in een database alleen mogelijk als de laag uit dezelfde database komt of als de stijl is opgeslagen in de lokale database van QGIS.

Het dialoogvenster Stijlen database beheren geeft een lijst weer met gerelateerde stijlen voor de laag die zijn gevonden in de database en alle andere stijlen die daarin zijn opgeslagen, met naam en beschrijving.

Tip

Snel een laagstijl delen in het project

U kunt ook laagstijlen delen in een project zonder een bestands- of databasestijl te importeren: klik met rechts op de laag in het paneel Lagen en kopieer, uit het combinatievak Stijlen, de stijl van een laag en plak die in een groep of een selectie van lagen: de stijl wordt toegepast op alle lagen die van hetzelfde type zijn (vector vs raster) als de originele laag en, in het geval van vectorlagen, hetzelfde type geometrie hebben (punt, lijn of polygoon).

12.5.3. Laag-definitiebestand

Laag-definities kunnen worden opgeslagen als een Laag-definitiebestand (.qlr) met Exporteren ► Opslaan als Laag-definitiebestand… in het contextmenu van de actieve laag. Een laag-definitiebestand (.qlr) bevat verwijzingen naar de gegevensbron van de lagen en hun stijlen. .qlr-bestanden worden weergegeven in het paneel Browser en kunnen worden gebruikt om de lagen (met de opgeslagen stijl) toe te voegen aan het paneel Lagen. U kunt .qlr-bestanden ook slepen en neerzetten, vanuit de bestandsbeheerder van het systeem, in het kaartvenster.

12.6. Uw gegevens documenteren

In aanvulling op het weergeven en symboliseren van de gegevens in de lagen, stelt QGIS u in staat om te vullen:

  • metadata: informatie om mensen te helpen de gegevensset te zoeken en te begrijpen, hoe zij er toegang to krijgen en hem kunnen gebruiken… Dit zijn eigenschappen van de databron en kunnen buiten het project van QGIS leven.

  • opmerkingen: instructies en commentaren met betrekking tot de laag in het huidige project

12.6.1. Metadata

In het dialoogvenster van de laageigenschappen verschaft de tab editMetadata Metadata u opties om een rapport voor metadata op uw laag te maken en te bewerken.

Informatie om in te vullen omvat:

  • de gegevens Identificeren: basis naamsvermelding van de gegevensset (ouder-ID, identificatie, titel, abstract, taal…);

  • de Categorieën waartoe de gegevens behoren. Naast de ISO-categorieën kunt u aangepaste toevoegen;

  • de Sleutelwoorden om de gegevens op te halen en geassocieerde concepten die een op een standaard gebaseerd woordenboek gebruiken;

  • de Toegang tot de gegevensset (licenties, rechten, kosten, en beperkingen);

  • het Bereik van de gegevensset, ofwel een ruimtelijk (CRS, kaartbereik, hoogtes) of tijdgebonden;

  • het Contact voor de eigenaar van de gegevensset;

  • de Links naar bijbehorende bronnen en gerelateerde informatie;

  • de Geschiedenis van de gegevensset.

Een overzicht van de ingevulde informatie wordt verschaft op de tab Validatie en helpt u potentiële problemen in relatie tot het formulier te identificeren. U kunt ze ofwel repareren of ze negeren.

Metadata are saved in the project file by default, the Metadata drop-down offers options for loading/saving metadata from .qmd file and for loading/saving metadata in the “Default” location.

../../../_images/metadata_save_options.png

Fig. 12.14 Metadata load/save options

The “Default” location used by Save as Default and Restore Default changes depending on the underlying data source and on its configuration:

  • For PostgreSQL data sources if the configuration option Allow saving/loading QGIS layer metadata in the database is checked the metadata are stored inside a dedicated table in the database.

  • For GeoPackage data sources Save as Default always saves the metadata in the internal metadata tables of the GeoPackage.

    When metadata are saved into the internal tables of PostgreSQL or GeoPackage they become available for search and filtering in the browser and in the layer metadata search panel.

  • For all other file based data sources Save as Default saves the metadata in a .qmd file alongside the file.

  • In all other cases Save as Default saves the metadata in a local .sqlite database.

12.6.2. Opmerkingen laag

Opmerkingen voor lagen stellen u in staat de laag te documenteren binnen het huidige project. Zij kunnen worden gebruikt om belangrijke berichten voor gebruikers van het project op te slaan, zoals “to do”-lijsten, instructies, waarschuwingen, …

Selecteer, vanuit het contextmenu van de laag in het paneel Lagen, Opmerkingen laag toevoegen… en vul het geopende dialoogvenster met de nodige teksten.

../../../_images/layer_notes.png

Fig. 12.15 Opmerkingen toevoegen aan een laag

Het dialoogvenster Opmerkingen laag toevoegen verschaft een op HTML gebaseerd, meer-regelig tekstvak met een volledige set gereedschappen om:

  • manipuleren van tekst: knippen, kopiëren, plakken, ongedaan maken, opnieuw

  • opmaken van tekens, toegepast op alle delen van de inhoud: grootte lettertype en kleur, vet, cursief, onderstreept, doorgehaald, achtergrondkleur, URL accentuering

  • structureren van alinea’s: lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten, inspringen, vooraf gedefinieerde koppen

  • invoegen van bestand, zelfs met slepen en neerzetten

  • bewerken met codering voor HTML

Vanuit de keuzelijst aan de uiterste rechterkant van de werkbalk, kunt u:

  • Alle opmaak verwijderen

  • Opmaak tekens verwijderen

  • Alle inhoud opruimen

In het paneel Lagen wordt aan een laag met een opmerking het pictogram indicatorNotes toegewezen, dat, als er overheen wordt gegaan, de opmerking weergeeft. Klik op het pictogram om de opmerking te bewerken. U kunt ook met rechts klikken op de laag en Opmerkingen laag bewerken… of Opmerkingen laag verwijderen.

Notitie

Opmerkingen zijn deel van de laagstijl en kunnen worden opgeslagen in het bestand .qml of .qlr. Zij kunnen ook worden verplaatst van de ene laag naar een andere door de laagstijl te kopiëren-plakken.

12.7. Waarden opslaan in Variabelen

In QGIS kunt u variabelen gebruiken om nuttige terugkerende waarden op te slaan (bijv. de titel van het project, of de volledige naam van de gebruiker) die in expressies kunnen worden gebruikt. Variabelen kunnen worden gedefinieerd op het globale niveau van de toepassing, op projectniveau, laagniveau, niveau van Grafische modellen maken in Processing, lay-outniveau, en lay-out-itemniveau. Net als regels voor CSS cascading, kunnen variabelen worden overschreven - bijv. een variabele op projectniveau zal variabelen op het niveau van de globale toepassing overschrijven die zij ingesteld met dezelfde naam. U kunt deze variabelen gebruiken om tekenreeksen van tekst te bouwen of andere aangepaste expressies met het teken @ vóór de naam van de variabele. Bijvoorbeeld in afdruklay-out een label maken met deze inhoud:

This map was made using QGIS [% @qgis_version %]. The project file for this
map is: [% @project_path %]

Zal het label renderen zoals hier:

This map was made using QGIS 3.4.4-Madeira. The project file for this map is:
/gis/qgis-user-conference-2019.qgs

Naast de Voorkeuze Alleen-lezen variabelen kunt u uw eigen aangepaste variabelen voor elk van de bovenvermelde niveaus definiëren. U kunt beheren:

Voor het onderscheiden van bewerkbare variabelen worden waarden en namen van variabelen die Alleen-lezen zijn cursief weergegeven. Aan de andere kant worden variabelen op een hoger niveau die worden overschreven door variabelen van een lager niveau doorgestreept.

../../../_images/project_variables.png

Fig. 12.16 Bewerker voor variabelen op projectniveau

Notitie

U kunt meer informatie over variabelen en enkele voorbeelden vinden in blogposten van Nyall Dawson: Exploring variables in QGIS 2.12, part 1, part 2 en part 3.

12.8. Authenticatie

QGIS heeft faciliteiten om gegevens voor authenticatie op een beveiligde manier op te slaan/op te halen. Gebruikers kunnen hun gegevens beveiligd opslaan in configuraties voor authenticatie, die in een draagbare database worden opgeslagen, kunnen worden toegepast op server- of databaseverbindingen, en waarnaar veilig kan worden verwezen door hun tokens voor ID in project- of instellingsbestanden. Bekijk voor meer informatie Authenticatiesysteem.

Een hoofdwachtwoord moet worden ingesteld bij het initialiseren van het systeem voor authenticatie en de draagbare database daarvan.

12.9. Veel voorkomende widgets

In QGIS zijn enkele opties waarmee u zeer vaak zult moeten werken. Voor het gemak verschaft QGIS u speciale widgets die hieronder worden weergegeven.

12.9.1. Kleur selecteren

12.9.1.1. Het dialoogvenster Kleuren

Het dialoogvenster Kleur selecteren zal verschijnen als u op het pictogram selectColor klikt om een kleur te kiezen. De mogelijkheden van dit dialoogvenster zijn afhankelijk van de status van het keuzevak voor de parameter Eigen dialoogvenster voor kleurkeuze gebruiken in het menu Extra ► Opties… ► Algemeen. Indien geselecteerd is het gebruikte dialoogvenster dat van het gebruikte besturingssysteem waarop QGIS wordt uitgevoerd. Anders wordt de voor QGIS aangepaste kleurenkiezer gebruikt.

Het dialoogvenster Aangepaste kleur kiezen heeft vier verschillende tabs die u in staat stellen een kleur te kiezen vanuit colorBox Kleurverloop, colorWheel Kleurenwiel, colorSwatches Kleurenwaaiers of colorPicker Kleur overnemen. Met de eerste twee tabs kunt u naar alle mogelijke kleurcombinaties bladeren en uw keuze op het item toepassen.

../../../_images/color_selector_ramp.png

Fig. 12.17 Tab Kleurenbalk

Op de tab colorSwatches Kleurenwaaier kunt u kiezen uit een lijst kleurenpaletten (bekijk Colors settings voor details). Met uitzondering van het palet Recente kleuren kunnen alle paletten worden aangepast met de knoppen symbologyAdd Huidige kleur toevoegen en symbologyRemove Geselecteerde kleur verwijderen aan de onderzijde van het frame.

De knop naast het combinatievak van de paletten biedt ook verscheidene opties om:

  • kopiëren, plakken, kleuren importeren of exporteren

  • kleurpaletten te maken, te importeren of te verwijderen

  • het aangepaste kleurenpalet toe te voegen aan de widget Kleur selecteren met het item Als kleurknoppen weergeven (zie Fig. 12.19)

../../../_images/color_selector_recent_colors.png

Fig. 12.18 Tab Kleurenwaaiers

Een andere optie is om colorPicker Kleur overnemen te gebruiken, dat u in staat stelt een monster van een kleur te nemen van onder uw muiscursor vanuit een willekeurig deel van QGIS of zelfs vanuit een andere toepassing: druk op de spatiebalk terwijl de tab actief is, plaats de muis boven de gewenste kleur en klik er op of druk opnieuw op de spatiebalk. U kunt ook op de knop Voorbeeldkleur drukken om Kleur overnemen te activeren.

Welke methode u ook gebruikt, de geselecteerde kleur wordt altijd beschreven door middel van kleurschuiven voor HSV- (Hue, Saturation, Value) en waarden RGB (Rood, Groen, Blauw). De kleur is ook te identificeren als een HTML-notatie.

Aanpassen van een kleur is zo eenvoudig als het klikken op het kleurenwiel of kleurverloop of op een van de schuifbalken voor de parameters van de kleuren. U kunt dergelijke parameters aanpassen met het draaivak ernaast of door met het muiswiel over de overeenkomstige schuifbalk te scrollen. U kunt ook de HTML-notatie voor de kleur opgeven. Tenslotte is er ook een schuifbalk voor Doorzichtbaarheid om het niveau van transparantie in te stellen.

Het dialoogvenster verschaft ook een visuele vergelijking tussen de Oude kleur (toegepast op het object) en de Huidige kleur (die geselecteerd wordt). Met slepen en neerzetten of te drukken op de knop atlasNext Kleur aan kleurenwaaier toevoegen, kunnen deze kleuren worden opgeslagen in een vak voor gemakkelijke toegang.

Tip

Snel aanpassen van kleuren

Slepen en neerzetten van een widget Kleur selecteren op een ander om zijn kleur toe te passen.

12.9.1.2. De sneltoets voor keuzelijst Kleur

Klik op de pijl aan de rechterzijde van knop voor het kleurenvak selectColor om een widget weer te geven voor het snel selecteren van een kleur. Deze sneltoets biedt toegang tot:

  • een kleurenwiel om een kleur uit te kiezen

  • een schuifbalk voor alfa om de doorzichtbaarheid van de kleur te wijzigen

  • de eerder ingestelde kleurpaletten in Als kleurknoppen weergeven

  • kopieer de huidige kleur en plak die in een ander widget

  • kies een kleur ergens vanaf uw computerscherm

  • kies een kleur uit het dialoogvenster Kleur selecteren

  • slepen-en-neerzetten van een kleur van de ene widget naar een ander om snel te aan te passen

Tip

Scroll the mouse wheel over a color selector widget to quickly modify the opacity of the associated color.

Notitie

Als de widget Kleur is ingesteld op een projectkleur via de eigenschappen Data-bepaalde ‘override’, zijn de hierboven vermelde functies voor het wijzigen van de kleur niet beschikbaar. U moet eerst Kleur ontkoppelen of de definitie Leegmaken.

../../../_images/quick_color_selector.png

Fig. 12.19 Menu Snel kleur kiezen

12.9.1.3. De sneltoets voor keuzelijst Kleurverloop

Kleurverlopen zijn een praktische manier om een set kleuren toe te voegen op een of meerdere objecten. Het maken ervan wordt beschreven in het gedeelte Een kleurverloop instellen. Net als voor de kleuren opent het drukken op de knop Kleurverloop selectColorRamp het overeenkomende dialoogvenster voor het type kleurverloop, wat u in staat stelt de eigenschappen ervan te wijzigen.

../../../_images/color_ramp_brewer.png

Fig. 12.20 Aanpassen van een ColorBrewer kleurverloop

Het keuzemenu aan de rechterkant van de knop geeft snel toegang tot een bredere set kleurverlopen en opties:

  • Kleurverloop omdraaien

  • Clear Current Ramp to unset any assigned color ramp to the widget (available only in some contexts)

  • unchecked Willekeurige kleuren: alleen beschikbaar in sommige contexten (bijv. wanneer een kleurverloop wordt gebruikt voor symbologie van een laag), selecteren van dit item maakt en past een kleurverloop met willekeurige kleuren toe. Het schakelt ook een item Willekeurige kleuren wisselen in om opnieuw een kleurverloop met willekeurige kleuren te maken als de huidige niet naar wens is.

  • een voorbeeld van het kleurverloop of kleurverlopen catalog: cpt-city gevlagd als Favorieten in het dialoogvenster Stijlmanager

  • Alle kleurverlopen om toegang te krijgen tot de database met compatibel kleurverlopen

  • Nieuw kleurverloop maken… van een ondersteund type dat kan worden gebruikt in het huidige widget (onthoud dat dit kleurverloop niet ergens anders beschikbaar zal zijn, tenzij u het opslaat in de bibliotheek)

  • Kleurverloop bewerken…, hetzelfde als klikken op de knop van het gehele kleurverloop

  • Kleurverloop opslaan… om het huidige kleurverloop met zijn aanpassingen op te slaan in de stijlbibliotheek

../../../_images/quick_colorramp_selector.png

Fig. 12.21 Widget Snel kleurverloop selecteren

12.9.2. Widget Symbool

De widget voor selectie van het Symbool is een handige sneltoets wanneer u symbooleigenschappen voor een object wilt instellen. Klikken op de pijl van het keuzemenu geeft de volgende opties voor het symbool weer, samen met de mogelijkheden voor de widget keuzemenu Kleur:

  • Symbool configureren…: hetzelfde als drukken op de widget Symbool selecteren. Het opent een dialoogvenster om de parameters voor het symbool in te stellen.

  • Symbool kopiëren vanuit het huidige item

  • Symbool plakken naar het huidige item, versnelt configuratie

  • Clear Current Symbol to unset any assigned symbol to the widget (available only in some contexts)

Tip

Scroll the mouse wheel over a marker or line symbol widget to quickly modify the size of the associated symbol.

12.9.3. Bestand op afstand of ingebed bestand selecteren

Naast de widget voor het selecteren van bestanden zal de knop soms een keuzepijl laten zien. Die is gewoonlijk beschikbaar bij het gebruiken van:

  • een bestand SVG in een symbool of een label

  • een rasterafbeelding om symbolen, labels, texturen of decoraties aan te passen

Drukken op de pijl zal u een menu verschaffen om:

  • het bestand te laden vanaf het bestandssysteem: het bestand wordt geïdentificeerd door het bestandspad en QGIS moet het pad oplossen om de overeenkomende afbeelding te kunnen laten zien

  • het bestand te laden vanaf een URL op afstand: zoals hierboven, de afbeelding zal alleen worden geladen na succesvol ophalen vanaf de bron op afstand

  • het bestand in het item in te bedden: het bestand wordt ingebed in het huidige project, stijldatabase, of sjabloon van afdruklay-out. Het bestand wordt dan altijd gerenderd als deel van het item. Dit is een handige manier om zelf-bevattende projecten met aangepaste symbolen te maken die eenvoudig kunnen worden gedeeld tussen verschillende gebruikers en installaties van QGIS.

  • het ingebedde bestand uitnemen uit de widget en het opslaan op schijf.

12.9.4. Visibility Scale Selector

The visibility scale selector provides options to control the scales at which an element will be made visible in the map canvas. Out of the specified range of scales, the elements are not displayed. It can be applied e.g. to layers, labels or diagrams, from their Rendering properties tab.

  1. Tick the checkbox Scale dependent visibility box

  2. Fill the Minimum (exclusive) box with the most zoomed out desired scale, typing the value or selecting it from the predefined scales

  3. and/or fill the Maximum (inclusive) box with the most zoomed in desired scale

    The mapIdentification Set to current canvas scale button next to the scale boxes sets the current map canvas scale as boundary of the range visibility. Press the arrow next to the button to access scales from layouts’ maps and reuse them to fill the box.

../../../_images/visibilityscale_selector.png

Fig. 12.22 Visibility scale selector widget

12.9.5. Ruimtelijk bereik selecteren

De widget voor selecteren van Bereik is een handige sneltoets wanneer u een ruimtelijk bereik wilt selecteren om aan een laag toe te wijzen of om de uit te voeren acties te beperken. Afhankelijk van de context, biedt het selectie tussen:

  • Current Layer Extent: e.g. when exporting a layer

  • Calculate from Layer ►: uses extent of a layer loaded in the current project

  • Use current Map Canvas Extent

  • Draw on Canvas: a rectangle whose coordinates are then used

  • Calculate from Bookmark: uses extent of a saved bookmark

  • Calculate from Layout Map: uses extent of a layout map

  • Voer de coördinaten in of bewerk ze als xmin, xmax, ymin, ymax

../../../_images/extent_selector.png

Fig. 12.23 Widget Bereik selecteren

12.9.6. Lettertype selecteren

De widget voor het selecteren van het Lettertype is een handige sneltoets wanneer u eigenschappen voor lettertypen wilt instellen voor tekstuele informatie (labels van objecten, labels voor decoraties, tekst voor de legenda van de kaart, …). Klikken op de pijl voor het keuzemenu geeft sommige of alle volgende opties weer:

../../../_images/fontselector_widget.png

Fig. 12.24 Keuzemenu Lettertype selecteren

  • Clear Current Text Format to unset any assigned text format to the widget (available only in some contexts)

  • Lettertype grootte in de geassocieerde eenheid

  • Recente lettertypen ► menu met het actieve lettertype aangevinkt (bovenin)

  • Opmaak configureren…: hetzelfde als drukken op de widget Lettertype selecteren. Het opent een dialoogvenster om parameters voor het opmaken van tekst in te stellen. Afhankelijk van de context kan het het van het besturingssysteem afhankelijke standaard dialoogvenster Tekst opmaken zijn of het aangepaste dialoogvenster van QGIS met geavanceerde opties voor opmaken (doorzichtbaarheid, oriëntatie, buffer, achtergrond, schaduw, …) zoals beschreven in het gedeelte De tekst van het label opmaken.

  • Opmaak kopiëren van de tekst

  • Opmaak plakken naar de tekst, versnelt configuratie

  • de widget Kleur selecteren om het bewerken van kleuren sneller te maken

Tip

Scroll the mouse wheel over a font selector widget to quickly modify the font size of the associated text.

12.9.7. Eenheid selecteren

Eigenschappen voor de grootte van items (labels, symbolen, elementen van lay-out, …) in QGIS zijn niet noodzakelijkerwijze gebonden aan ofwel de eenheden voor het project of de eenheden van een bepaalde laag. Voor een grote set eigenschappen stelt het keuzemenu voor het selecteren van Eenheid u in staat hun waarden aan te passen, al naar gelang de rendering die u wilt (gebaseerd op schermresolutie, papiergrootte, of het terrein). Beschikbare eenheden zijn:

  • Millimeters

  • Punten

  • Pixels

  • Inches

  • Percentage: allows you to set some properties as a percent of another one. For example, this is useful for creation of text formats where the components (buffer size, shadow radius…) nicely scale as the text size is changed, instead of having constant buffer/shadow sizes. So you don’t need to adjust those sizes, when the text size changes.

  • Meters op schaal: Dit stelt u in staat de grootte altijd in te stellen op meters, ongeacht wat de onderliggende kaarteenheden zijn (zij kunnen bijv. in inches, feet, geografische graden zijn…). De grootte in meters wordt berekend, gebaseerd op de huidige instelling van de ellipsoïde voor het project en een projectie van de afstanden in meters in het midden van het huidige kaartbereik. Voor kaarten in een geprojecteerd coördinatensysteem wordt dit berekend met geprojecteerde eenheden. Voor kaarten in een geografisch (latitude/longitude) gebaseerd systeem wordt de grootte in meters benaderd door het berekenen van de grootte in meters met ellipsoïde berekeningen voor de verticale schaal van de kaart.

  • en Kaarteenheden: De grootte wordt geschaald overeenkomstig de schaal van de kaartweergave. Gebruik, omdat dit kan leiden tot te grote of te kleine waarden, de knop options naast het item om de grootte te beperken tot een bereik van waarden, gebaseerd op:

    • De Minimum schaal en de Maximum schaal: De waarde wordt geschaald, gebaseerd op de schaal van de kaartweergave, totdat u één van deze begrenzingen van de schaal bereikt. Buiten het bereik van de schaal wordt de waarde van de dichtstbijzijnde limiet voor de schaal aangehouden.

    • en/of De Minimum grootte en de Maximum grootte in mm: De waarde wordt geschaald, gebaseerd op de schaal van de kaartweergave totdat het een van deze grenzen bereikt; Dan wordt de grootte van de limiet aangehouden.

    ../../../_images/adjust_scaling.png

    Fig. 12.25 Dialoogvenster voor aanpassen schaalbereik

12.9.8. Opgemaakte getallen

Opgemaakte getallen maakt het opmaken voor het weergeven van numerieke waarden mogelijk, met een variëteit aan verschillende technieken voor opmaak (bijvoorbeeld wetenschappelijke notatie, valutawaarden, waarden als percentage, etc). Een manier voor gebruik is om de tekst van een schaalbalk in een lay-out of vaste tabel in te stellen.

../../../_images/number_formatting.png

Fig. 12.26 Numerieke waarde opmaken

Verschillende categorieën voor opmaak worden ondersteund. Voor de meeste daarvan kunt u enkele of alle volgende numerieke opties instellen:

  • checkbox Scheidingsteken duizendtallen weergeven

  • unchecked Plusteken weergeven

  • unchecked Achterliggende nullen weergeven

Maar zij kunnen ook hun aangepaste instellingen hebben. Verschafte categorieën zijn:

  • Algemeen, de standaard categorie: heeft geen instelling en geeft waarden weer zoals ingesteld in de ouderwidget Eigenschappen of met de globale instellingen.

  • Getal

    • De waarde kan worden Afgerond tot een zelf gedefinieerd aantal Decimale plaatsen of hun Significante getallen

    • aanpassen van het Scheidingsteken duizendtallen en Decimaal scheidingsteken

  • Richting voor een tekstweergave van een richting/graden met:

    • Indeling: mogelijke bereiken van waarden zijn 0 tot en met 180°, met voorvoegsel O/W, -180 tot en met +180° en 0 tot en met 360°

    • aantal Decimale plaatsen

  • Valuta voor een tekstweergave van een valutawaarde.

    • Voorvoegsel

    • Achtervoegsel

    • aantal Decimale plaatsen

  • Fractie voor een platte fractionele weergave van een decimale waarde (bijv. 1/2 in plaats van 0.5)

    • unchecked Unicode super/subscript gebruiken om weer te geven. Bijvoorbeeld 1/2 in plaats van 1/2

    • unchecked Toegewezen Unicode-tekens gebruiken

    • het Scheidingsteken duizendtallen aanpassen

  • Percentage - voegt % toe aan de waarden, met instellen van:

    • aantal Decimale plaatsen

    • Schaal om aan te geven of de feitelijke waarden al percentages weergeven (dan worden zij behouden zoals zij zijn) of fracties (dan worden zij geconverteerd)

  • Wetenschappelijk notatie in de vorm 2.56e+03. Het aantal Decimale plaatsen kan worden ingesteld.

Een levend voorbeeld van de instellingen wordt weergegeven in het gedeelte Voorbeeld.

12.9.9. Meng-modi

QGIS biedt verschillende opties voor speciale effecten voor renderen met deze gereedschappen die u eerder mogelijk alleen kende vanuit grafische programma’s. Meng-modi kunnen worden toegepast op lagen en objecten, en ook op items van afdruklay-out:

  • Normal: This is the standard blend mode, which uses the alpha channel of the top pixel to blend with the pixel beneath it. The colors aren’t mixed.

  • Lighten: This selects the maximum of each component from the foreground and background pixels. Be aware that the results tend to be jagged and harsh.

  • Screen: Light pixels from the source are painted over the destination, while dark pixels are not. This mode is most useful for mixing the texture of one item with another item (such as using a hillshade to texture another layer).

  • Dodge: Brighten and saturate underlying pixels based on the lightness of the top pixel. Brighter top pixels cause the saturation and brightness of the underlying pixels to increase. This works best if the top pixels aren’t too bright. Otherwise the effect is too extreme.

  • Addition: Adds pixel values of one item to the other. In case of values above the maximum value (in the case of RGB), white is displayed. This mode is suitable for highlighting features.

  • Darken: Retains the lowest values of each component of the foreground and background pixels. Like lighten, the results tend to be jagged and harsh.

  • Multiply: Pixel values of the top item are multiplied with the corresponding values for the bottom item. The results are darker.

  • Burn: Darker colors in the top item cause the underlying items to darken. Burn can be used to tweak and colorize underlying layers.

  • Overlay: Combines multiply and screen blending modes. Light parts become lighter and dark parts become darker.

  • Soft light: Very similar to overlay, but instead of using multiply/screen it uses color burn/dodge. This is supposed to emulate shining a soft light onto an image.

  • Hard light: Hard light is also very similar to the overlay mode. It’s supposed to emulate projecting a very intense light onto an image.

  • Difference: Subtracts the top pixel from the bottom pixel, or the other way around, in order always to get a positive value. Blending with black produces no change, as the difference with all colors is zero.

  • Subtract: Subtracts pixel values of one item from the other. In the case of negative values, black is displayed.

../../../_images/blending_modes.png

Fig. 12.27 Examples of blend modes applied to a green feature over an orange

From top to bottom, left to right: Normal – Lighten, Screen, Dodge, Addition – Difference, Subtract – Darken, Multiply, Burn – Overlay, Soft light, Hard light

When a layer is part of a group that renders layers as a group, additional blending modes are available for the rendering. They provide methods to clip the render of one layer’s content by the content in a second “mask” layer.

  • Masked By Below: The output is the top pixel, where the opacity is reduced by that of the bottom pixel.

  • Mask Below: The output is the bottom pixel, where the opacity is reduced by that of the top pixel.

  • Inverse Masked By Below: The output is the top pixel, where the opacity is reduced by the inverse of the bottom pixel.

  • Inverse Mask Below: The output is the bottom pixel, where the opacity is reduced by the inverse of the top pixel.

  • Paint Inside Below: The top pixel is blended on top of the bottom pixel, with the opacity of the top pixel reduced by the opacity of the bottom pixel.

  • Paint Below Inside: The bottom pixel is blended on top of the top pixel, with the opacity of the bottom pixel reduced by the opacity of the top pixel.

../../../_images/blending_clipping.png

Fig. 12.28 Examples of blend clipping mode applied to top green layer in a group

A: Mask Below B: Masked By Below C: Paint Below Inside D: Inverse Mask Below E: Inverse Masked By Below F: Paint Inside Below

12.9.10. Data-bepaalde ‘override’ instellen

Naast vele opties in het dialoogvenster Laageigenschappen of instellingen in afdruklay-out, zult u een pictogram dataDefine Data-bepaalde ‘override’ zien. Met expressies gebaseerd op attributen van lagen of instellingen van items, vooraf gebouwde of aangepaste functies en variabelen, stelt dit gereedschap u in staat om een dynamische waarden voor de betrokken parameters in te stellen. Indien ingeschakeld wordt de waarde die wordt teruggegeven door dit widget toegepast op de parameter, ongeacht de normale waarde daarvan (keuzevak, tekstvak, schuifbalk…).

12.9.10.1. Widget Data-bepaalde ‘override’

Klikken op het pictogram dataDefine Data-bepaalde ‘override’ geeft de volgende items weer:

  • Omschrijving… die aangeeft of de optie is ingeschakeld, welke invoer verwacht wordt, het geldige type voor invoer en de huidige definitie, Door met de muis over de widget te gaan komt deze informatie ook tevoorschijn.

  • Gegevens opslaan in het project: een knop die het mogelijk maakt de eigenschap op te slaan met het mechanisme Eigenschappen Hulpopslag.

  • Veldtype: een item om uit de velden van de laag te selecteren die overeenkomen met het geldige type voor invoer.

  • Kleur: wanneer de widget is gekoppeld aan een eigenschap voor de kleur, geeft dit menu toegang tot de gedefinieerde kleuren, als deel van het huidige schema projectkleuren.

  • Variabele: een menu om toegang te verkrijgen tot de beschikbare door de gebruiker gedefinieerde variabelen

  • knop Bewerken… om de toe te passen expressie te maken of te bewerken met het dialoogvenster Expressie-string bouwer. Een herinnering voor de indeling van de verwachte uitvoer wordt in het dialoogvenster gegeven om u te helpen de expressie correct in te vullen.

  • knoppen Plakken en Kopiëren.

  • knop Leegmaken om de instellingen te verwijderen.

  • Voor numerieke en eigenschappen voor kleuren, Assistent… om opnieuw op schaal te brengen hoe de gegevens van het object zullen worden toegepast op de eigenschap (meer details hieronder)

Tip

Rechtsklikken gebruiken om Data-bepaalde ‘override’ te (de)activeren

Wanneer de optie Data-bepaalde ‘override’ juist is ingesteld is het pictogram geel dataDefineOn of dataDefineExpressionOn. Het pictogram is rood dataDefineError of dataDefineExpressionError als het verbroken is.

U kunt een geconfigureerde knop dataDefine Data-bepaalde ‘override’ in- of uitschakelen door eenvoudigweg op de widget te klikken met de rechterknop van de muis.

12.9.10.2. Interface Assistent Data-gedefinieerde override gebruiken

Wanneer de knop dataDefine Data-bepaalde override is geassocieerd met een grootte, een rotatie, een doorzichtbaarheid of de eigenschap van een kleur, heeft het een optie Assistent… die u helpt te wijzigen hoe de gegevens worden toegepast voor de parameter voor elk object. De assistent stelt u in staat om:

  • De gegevens voor Invoer te definiëren, d.i.:

    • Bron: het attribuut dat moet worden weergegeven, door middel van een veld of een expression expressie

    • het bereik aan weer te geven waarden: u kunt handmatig de waarden invoeren of de knop refresh Waarde bereik uit laag ophalen gebruiken om deze velden automatisch te vullen met de minimum en maximum waarden, teruggegeven door de expressie Bron die is toegepast op uw gegevens

  • unchecked Transformatieboog toepassen: standaard worden waarden voor uitvoer (zie hieronder voor instellen) toegepast op invoerobjecten met een lineaire schaal. U kunt deze logica overschrijven door de optie voor transformeren te selecteren, te klikken op de grafiek om breekpunt(en) toe te voegen en de punt(en) te slepen om een aangepaste verdeling toe te passen.

  • Definiëren van de waarden voor Uitvoer: de opties variëren, afhankelijk van de te definiëren parameter. U kunt globaal instellen:

    • voor een instelling van een kleur, het kleurverloop om toe te passen op de waarden en de enkele kleur die moet worden gebruikt voor waarden NULL

    • voor de andere, de minimum en maximum waarden die moeten worden toegepast op de geselecteerde eigenschap, als ook de waarde voor grootte/hoek/doorzichtbaarheid voor genegeerde of NULL-bronobjecten

    • voor eigenschappen van grootte, de Methode op schaal brengen voor weergave die kan zijn Bedekking, Exponentieel, Oppervlakte, Straal of Lineair

    • de Exponent om te gebruiken voor het op schaal brengen van de gegevens wanneer de Methode op schaal brengen van het type exponentieel is of bij het aanpassen van de doorzichtbaarheid

Indien compatibel met de eigenschap wordt een live bijgewerkt voorbeeld weergegeven aan de rechterkant van het dialoogvenster om u te helpen bij het beheren van het op schaal brengen van de waarden.

../../../_images/varying_size_assistant.png

Fig. 12.29 Op schaal brengen grootte van object, gebaseerd op de waarde van het veld passengers

De waarden die worden weergegeven in de assistent voor variërende grootte hierboven zullen de groote van ‘Data-bepaalde override’ instellen met:

coalesce(scale_exp("passengers", 9, 2000, 1, 10, 0.57), 0)