12. Algemeen gereedschap
12.1. Contextuele help
Wanneer u hulp nodig hebt over een specifiek onderwerp, krijgt u toegang tot de overeenkomende pagina in de huidige Gebruikershandleiding via de knop Help, die beschikbaar is in de meeste dialoogvensters — onthoud dat plug-ins die door derden zijn gemaakt, kunnen verwijzen naar speciaal daarvoor gemaakte webpagina’s.
12.2. Panelen
Standaard verschaft QGIS veel panelen om mee te werken. Sommige van deze panelen worden hieronder beschreven terwijl andere in verschillende gedeelten van het document zijn te vinden. Een volledige lijst van standaard panelen die door QGIS worden verschaft is beschikbaar via het menu Panelen.
en zijn vermeld op12.2.1. Paneel Lagen
The Layers panel (also called the map legend
) lists all
the layers in the project and helps you manage their visibility and shape the map.
You can show or hide the panel by pressing Ctrl+1.
At the top of the Layers panel, a toolbar allows you to:
Open the layer styling dock (F7): toggle the Layer Styling panel on and off.
Nieuwe groep toevoegen: bekijk Interactie met groepen en lagen
Manage Map Themes: control visibility of layers and arrange them in different map themes.
filter lagen in de boom van de legenda:
Legenda op kaartinhoud filteren: alleen de lagen die als zichtbaar zijn ingesteld en waarvan de objecten kruisen met het huidige kaartvenster hebben hun stijl gerenderd in het paneel Lagen. Anders wordt een generiek symbool NULL toegepast op de laag. Gebaseerd op de symbologie van de laag, is dit een handige manier om te kunnen identificeren welk soort objecten van welke laag uw gebied bedekken.
Private lagen weergeven: een handige sneltoets om private lagen in het paneel Lagen weer te geven en interactie mee uit te voeren, zonder de project-instellingen aan te passen.
Legenda filteren met expressie: pas een expressie toe passen om stijlen uit de geselecteerde boom van lagen te verwijderen, die geen object hebben dat voldoet aan de voorwaarde. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt om objecten te accentueren die binnen een bepaald gebied/object van een andere laag liggen. U kunt de ingestelde expressie vanuit het keuzemenu bewerken of de huidige gebruikte expressie leeg maken.
Alles uitklappen of
Alles inklappen, lagen en groepen in het paneel Lagen.

Fig. 12.1 Werkbalk Laag in paneel Lagen
Notitie
Gereedschappen om het paneel Lagen te beheren zijn ook beschikbaar voor kaart- en legenda-items van afdruklay-outs
12.2.1.1. Kaartthema’s configureren
De keuzeknop Kaartthema’s beheren verschaft toegang tot handige sneltoetsen om de zichtbaarheid van de lagen te bewerken in het paneel Lagen:
Geselecteerde lagen schakelen: wijzigt de zichtbaarheid van de eerste geselecteerde laag in het paneel, en past die status toe op de andere geselecteerde lagen. Ook toegankelijk met de sneltoets Spatiebalk.
Geselecteerde lagen onafhankelijk schakelen: wijzigt de status voor zichtbaarheid van elke geselecteerde laag
Naast het simpel beheren van de zichtbaarheid van lagen, stelt het menu Kaartthema’s beheren u in staat Kaartthema’s te configureren in de legenda en te schakelen van het ene thema naar een ander. Een kaartthema is een momentopname van de huidige legenda van de kaart die vastlegt:
de lagen die zijn ingesteld als zichtbaar in het paneel Lagen
en voor elke zichtbare laag:
de verwijzing naar de op de laag toegepaste stijl
de zichtbare klassen van de stijl, d.i. de op de laag geselecteerde items knoop in het paneel Lagen. Dit is van toepassing op de symbologieën, anders dan het renderen van het enkele symbool
de opgevouwen/uitgevouwen status van de kno(o)p(en) en groep(en) van de laag is er in geplaatst
Een kaartthema maken:
Selecteer een laag die u wilt weergeven
Configureer de eigenschappen voor de laag (symbologie, diagram, labels…) zoals gewoonlijk
Vergroot het menu Toevoegen… om de instellingen op te slaan als een nieuwe ingebedde stijl in het project
aan de onderzijde en klik opNotitie
Een kaartthema onthoud niet de huidige details van de eigenschappen: alleen een verwijzing naar de naam van de stijl wordt opgeslagen, dus wanneer u aanpassingen toepast op de laag terwijl deze stijl is ingeschakeld (bijvoorbeeld het renderen van de symbologie wijzigt), wordt het kaartthema bijgewerkt met de nieuwe informatie.
Herhaal de eerdere stappen indien nodig voor de andere lagen
Indien van toepassing, groepen of zichtbare laagknopen uit- of inklappen in het paneel Lagen
Klik op de knop
Kaartthema’s beheren boven in het paneel, en op Thema toevoegen…
Voer de naam voor het kaartthema in en klik op OK
Het nieuwe thema wordt vermeld in het onderste gedeelte van het keuzemenu .
U kunt net zoveel kaartthema’s maken als u wilt: wanneer de huidige combinatie in de kaartlegenda (zichtbare lagen, hun actieve stijl, de knopen voor de kaartlegenda) niet overeenkomt met de inhoud van een bestaand kaartthema zoals hierboven gedefinieerd, klik op Thema toevoegen… om een nieuw kaartthema te maken of gebruik om een kaartthema bij te werken. U kunt het actieve kaartthema hernoemen met Huidige thema hernoemen… of gebruik de knop om het te verwijderen.
Kaartthema’s zijn nuttig om snel te schakelen tussen verschillende vooraf geconfigureerde combinaties: selecteer een kaartthema in de lijst om die combinatie te herstellen. Alle geconfigureerde thema’s zijn ook toegankelijk in de afdruklay-out, wat het voor u mogelijk maakt een kaartlay-out te maken, gebaseerd op specifieke thema’s en onafhankelijk van het huidige gerenderde kaartvenster (bekijk Lagen met kaartitems).
12.2.1.3. Interactie met groepen en lagen
Layers in the legend window can be organized into groups. There are different ways to do this:
Druk op het pictogram
om een nieuwe groep toe te voegen. Typ een naam in voor de groep en druk op Enter. Klik nu op een bestaande laag en sleep die op de groep.
Select more than one layer, then press the
icon. The selected layers are automatically inserted into the new group.
Selecteer enkele lagen, klik met de rechter muisknop in het venster van de legenda en kies Geselecteerde groeperen. De geselecteerde lagen zullen automatisch aan de nieuwe groep worden toegevoegd.
Een laag uit een groep halen: sleep hem uit de groep of klik er met rechts op en kies Groep verlaten: de laag wordt verplaatst vanuit de groep en erboven geplaatst. Groepen kunnen ook binnen andere groepen worden genest. Als een laag in een geneste groep wordt geplaatst zal Groep verlaten de laag uit alle geneste groepen verplaatsen.
Een groep of laag naar de bovenkant van het paneel lagen verplaatsen: ofwel sleep het naar boven, of kies Verplaats naar bovenste. Als u deze optie gebruikt op een laag die is genest in een groep, wordt de laag verplaatst naar de bovenste plek in zijn huidige groep. De optie Naar beneden verplaatsen volgt dezelfde logica om lagen en groepen naar beneden te verplaatsen.
Het keuzevak voor een groep zal de geselecteerde lagen met één klik weergeven of verbergen. Met Ctrl ingedrukt zal het keuzevak ook alle lagen in de groep en zijn subgroepen in- of uitschakelen.
Ctrl-klik op een geselecteerde / niet-geselecteerde laag zal de laag en al zijn ouders deselecteren / selecteren.
Inschakelen van de optie Gemeenschappelijk uitgesloten groep betekent dat u er voor kunt zorgen dat slechts één laag per keer zichtbaar is. Wanneer een laag binnen de groep ingesteld is om zichtbaar te zijn zullen de andere als niet zichtbaar worden geschakeld.
Het is mogelijk om meer dan één laag of groep tegelijkertijd te selecteren door de Ctrl -toets vast te houden tijdens het klikken op aanvullende lagen. U kunt dan in een keer alles wat u geselecteerd heeft tegelijkertijd verplaatsen naar een nieuwe groep.
U kunt ook meer dan één laag of groep tegelijkertijd verwijderen door verscheidene items te selecteren met de Ctrl-toets en dan te drukken op de toetsencombinatie Ctrl+D, alle geselecteerde lagen of groepen verwijderd worden uit de lagenlijst.
Meer informatie over lagen en groepen met pictogram voor indicatie
In some circumstances, formatting or icons next to the layer or group in the Layers panel change to give more information about the layer/group. These elements are:
om aan te geven dat de laag in de modus Bewerken staat en dat u de gegevens kunt aanpassen
om aan te geven dat de bewerkte laag enkele niet opgeslagen wijzigingen heeft
om een filter aan te geven dat toegepast is op de laag. Ga met de muiscursor over het pictogram om de filter-expressie te zien en dubbelklik om de query bij te werken
om lagen te identificeren die vereist zijn in het project, dus niet te verwijderen
om een ingebedde groep of laag te identificeren en het pad naar hun originele projectbestand
om een laag te identificeren waarvan de gegevensbron niet beschikbaar was bij het openen van het projectbestand (zie Afhandelen defecte bestandspaden). Klik op het pictogram om het pad naar de bron bij te werken of selecteer het item Databron repareren… uit het contextmenu van de laag.
to remind you that the layer is a temporary scratch layer and its content will be discarded when you close this project. To avoid data loss and make the layer permanent, click the icon to store the layer in any of the GDAL vector formats supported by QGIS.
om een laag te identificeren die wordt gebruikt in modus Offline bewerken.
voor lagen met coördinaten die zijn opgeslagen in een Coördinaten ReferentieSysteem dat inherent een lage nauwkeurigheid heeft (vereist dat de overeenkomende instelling is ingeschakeld)
om een laag van tijdbeheer te identificeren die wordt beheerd door een animatie van het kaartvenster
om aan te geven dat een laag opmerkingen met zich heeft verbonden
A grayed name, when the map canvas current scale is outside the layer’s visibility scale range (as set in its Zoom to Visible Scale option to zoom the map to the layer’s nearest visibility scale bound.
properties). Select the contextual menu
Control layers rendering through grouping
Groups are a means of structuring layers within a tree in the project but they can also impact how their component layers are rendered, namely as a single flattened object during map renders.
The option for such a rendering is available within the Layer Styling panel whenever a group is selected.
Under the Symbology tab, check
Render Layers as a Group
to enable a set of options to control the appearance of the child layers as a whole, instead of individual layers:
Opacity: Features from child layers which are obscured by other child layers remain obscured, and the opacity applies to the “whole of group” only.
Fig. 12.2 Setting opacity on layers vs on a group
The image on the left shows two layers being rendered at 50% opacity (underlying features are visible, but semi-masked by the 50% red feature on top). The second image shows the result of setting the opacity on the group (parts of the blue underlying child layer is completely obscured by the red layer on top and then the result is rendered at 50% opacity).
Blend modes: Just like opacity, setting a blend mode (like multiply, overlay, …) for an entire group results first in flattening features of child layers, with upper ones obscuring lower. The rendering is then obtained by blending the flat group and the layers sitting below the group.
When the child layers have blend modes assigned, it is applied before flattening but the scope is restricted to only affecting other child layers from that group, and not other layers sitting below the whole group.
Some more blending modes options are available for child layers in groups, in their Symbology tab which perform “clipping” style operations on other child layers during the render. You can e.g. clip the render of one layer’s content by the content in a second “mask” layer.
Layer effects: applies effects only to the flattened render of the child layers; So e.g. a drop shadow effect applied to the group would not be visible for obscured child layers.
When a group is set to Render layers as a group, then only the group will be shown in the Layer Order panel list. Group children will not be visible in this order list, as their ordering is determined by the placement of the group layer.
12.2.1.4. Vector laagstijl bewerken
Vanuit het paneel Lagen hebt u sneltoetsen om het renderen van de laag snel en eenvoudig te bewerken. Klik met rechts op een vectorlaag en selecteer
in de lijst om:de huidige toegepaste stijlen op de laag te zien. Als u veel stijlen voor de laag hebt gedefinieerd, kunt u van de een naar de ander schakelen en zal het renderen van de laag automatisch worden bijgewerkt in het kaartvenster.
kopiëren van een deel van of de gehele huidige stijl en, indien van toepassing, een gekopieerde stijl uit een andere laag plakken
Tip
Snel een laagstijl delen
Kopieer, vanuit het contextmenu, de stijl van een laag en plak die op een groep of een selectie van lagen: de stijl wordt toegepast op alle lagen die van hetzelfde type zijn (vector/raster) als de originele laag en, in het geval van vector, hebben hetzelfde type geometrie (punt, lijn of polygoon).
de huidige stijl te hernoemen, een nieuwe toe te voegen (wat in feite een kopie van de huidige is) of de huidige stijl te verwijderen (indien meerdere stijlen beschikbaar zijn).
Notitie
De eerdere opties zijn ook beschikbaar voor rasterlagen of lagen met mazen.
bijwerken van de symboolkleur met een Kleurenwiel. Gemakshalve zijn de recent gebruikte kleuren ook beschikbaar aan de onderzijde van het wiel.
Symbool bewerken…: open het dialoogvenster voor Symbool selecteren en wijzig het symbool van het object (symbool, grootte, kleur…).
Bij het gebruiken van een type symbologie voor classificatie (gebaseerd op Categorieën, Gradueel of Regel-gebaseerd), zijn de hiervoor vermelde opties voor symboolniveau’s beschikbaar in het contextmenu van het item Klasse. Ook worden de items Items schakelen,
Alle items weergeven en
Alle items verbergen verschaft om te schakelen met de zichtbaarheid van de alle klassen van objecten. Deze vermijden het één voor één (de)selecteren van items.
Tip
Dubbelklikken op een blad van het klasseitem opent ook het dialoogvenster Symbool selecteren.
12.2.2. Paneel Laag opmaken
Het paneel Laag opmaken (ook in te schakelen met Ctrl+3) is een snelkoppeling voor enkele mogelijkheden van het dialoogvenster Laageigenschappen. Het verschaft een snelle en handige manier om het renderen en het gedrag van een laag te definiëren, en om de effecten daarvan te visualiseren, zonder het dialoogvenster Laageigenschappen te moeten openen.
Naast het vermijden van het blokkerende (of “modale”) dialoogvenster Laageigenschappen, vermijdt het paneel Laag opmaken ook het dichtslibben van het scherm met dialoogvensters, en bevat het de meeste functies voor opmaken (kleur kiezen, eigenschappen effecten, regel bewerken, vervangen van labels…): bijv., klikken op kleurknoppen in het paneel Laag opmaken zorgt er voor dat het dialoogvenster Kleur kiezen wordt geopend binnen het paneel Laag opmaken zelf in plaats van als een zelfstandig dialoogvenster.
Selecteer, vanuit een keuzelijst met huidige lagen in het paneel Lagen, een item en:
Depending on the active item, set:
Symbology for groups (see Control layers rendering through grouping)
de eigenschappen
Symbologie,
Transparantie, en
Histogram voor rasterlaag. Deze opties zijn dezelfde als in het Dialoogvenster Laageigenschappen.
de eigenschappen
Symbologie,
Labels,
Masker en
3D-weergave voor vectorlaag in. Deze opties zijn dezelfde als in Het dialoogvenster Vectoreigenschappen en kunnen worden uitgebreid met aangepaste eigenschappen, geïntroduceerd door plug-ins van derde partijen.
de eigenschappen
Symbologie en
3D-weergave voor lagen met mazen. Deze opties zijn dezelfde als in Eigenschappen gegevensset met mazen.
Symbology,
3D View and
Elevation properties for point cloud layer. These options are the same as in the Point Clouds Properties.
Beheer de geassocieerde stijl(en) in de
Stijlmanager (meer details in Aangepaste stijlen beheren).
Volg de
Geschiedenis van door u toegepaste wijzigingen op de laagstijl in het huidige project; u kunt daar naar elke status terugkeren of die annuleren door het te selecteren in de lijst en te drukken op Apply.
Een andere krachtige mogelijkheid van dit paneel is het keuzevak Live bijwerken. Selecteer het om uw wijzigingen automatisch direct te renderen in het kaartvenster: U hoeft niet langer op de knop Apply te drukken.

Fig. 12.3 Symbologie voor een laag definiëren vanuit het paneel Laag opmaken
12.2.3. Paneel Laagvolgorde
Standaard worden lagen, die worden weergegeven in het kaartvenster van QGIS, getekend in de volgorde waarin zij in het paneel Lagen staan: hoe hoger een laag in het paneel staat, des te hoger (en daarom meer zichtbaar) het in de kaartweergave zal staan.
U kunt een volgorde voor het tekenen definiëren, onafhankelijk van de volgorde in het paneel Lagen, met het paneel Laagvolgorde ingeschakeld in het menu of met Ctrl+9. Selecteer Rendervolgorde controleren onder in de lijst met lagen en organiseer de lagen in het paneel zoals u dat wilt. Deze volgorde wordt die welke zal worden toegepast op het kaartvenster. Bijvoorbeeld: in Fig. 12.4 kunt u zien dat de objecten
airports
worden weergegeven boven de polygoon alaska
, ondanks de respectievelijke plaatsing van die lagen in het paneel Lagen.
Uitschakelen van Rendervolgorde controleren zal het doen terugkeren naar het standaard gedrag.

Fig. 12.4 Een laagvolgorde definiëren onafhankelijk van de legenda
12.2.4. Paneel Overzichtskaart
Het paneel Overzichtskaart (Ctrl+8) geeft een kaart weer met een weergave van het volledige bereik van enkele van de lagen. De Overzichtskaart wordt gevuld met de lagen die de optie Toon in overzichtskaart uit het menu of die uit het contextmenu van de laag gebruiken. In de weergave geeft een rode rechthoek het huidige bereik van het kaartvenster aan, wat u helpt bij het snel bepalen van welk gebied van de gehele kaart u momenteel bekijkt. Als u klikt en sleept met de rode rechthoek in het frame van de overzichtskaart zal het bereik van het kaartvenster overeenkomstig worden bijgewerkt.
Onthoud dat labels niet worden gerenderd in de kaart van de overzichtskaart, zelfs niet als de gebruikte lagen voor de overzichtskaart zijn ingesteld voor labelen.
12.2.5. Paneel Logboekmeldingen
Bij het laden of verwerken van sommige bewerkingen kunt u berichten traceren en volgen die op de verschillende tabs verschijnen met het paneel Logboekmeldingen. Het kan worden geactiveerd met het meest rechts gelegen pictogram op de onderste statusbalk.
12.2.6. Paneel Ongedaan maken/Opnieuw
Voor elke laag die wordt bewerkt geeft het paneel Ongedaan maken/Opnieuw (Ctrl+5) de uitgevoerde acties weer, wat het mogelijk maakt snel een set acties ongedaan te maken door bovenstaande acties te selecteren. Meer details in bewerkingen Ongedaan maken en Opnieuw.
12.2.7. Paneel Statistisch overzicht
Het paneel Statistieken (Ctrl+6) verschaft overzichtsinformatie voor een vectorlaag. Dit paneel stelt u in staat te selecteren:
the vector layer to compute the statistics on: it can be selected from the top drop-down menu, or synced with the active layer in the Layers panel using the Follow selected layer checkbox at the bottom of the statistics drop-down list
the field or
expression to use: for each layer, the last entry is remembered and automatically computed upon layer reselection.
de terug te geven statistieken met behulp van een keuzeknop aan de rechter onderkant van het dialoogvenster. Afhankelijk van het type veld (of waarden van de expressie) zijn de beschikbare statistieken:
Statistieken |
Tekenreeks |
Integer |
Float |
Datum |
---|---|---|---|---|
Aantal |
||||
Aantal (afzonderlijk) |
||||
Aantal (ontbrekende waarde) |
||||
Som |
||||
Gemiddelde |
||||
Standaard afwijking |
||||
Standaard afwijking voor monster |
||||
Minimale waarde |
||||
Maximale waarde |
||||
Bereik |
||||
Minderheid |
||||
Meerderheid |
||||
Variëteit |
||||
Eerste kwartiel |
||||
Derde kwartiel |
||||
Bereik tussen kwartielen |
||||
Minimumlengte |
||||
Maximumlengte |
||||
Gemiddelde lengte |
Het statistisch overzicht kan worden:
gekopieerd naar het klembord en als een tabel worden geplakt in een andere toepassing
opnieuw berekend met de knop
wanneer de onderliggende gegevensbron wijzigt (bijv. nieuwe of verwijderde objecten/velden, aanpassingen van attributen)

Fig. 12.5 Statistieken voor een veld weergeven
12.2.8. Paneel Gereedschappen voor debuggen/ontwikkeling
The Debugging/Development Tools panel (F12) provides a unified place for handling and debugging actions within QGIS. Available tools are organized under following tabs:
Notitie
Plugin authors can extend the panel with custom tabs
for debugging and developping their own plugins.
This is done using registerDevToolWidgetFactory
method.
12.2.8.1. Netwerklogger
The Network Logger tab helps you record
and display network requests, along with a whole load of useful details
like request and reply status, header, errors, SSL configuration errors,
timeouts, cache status, etc.
From its top toolbar, you can:
Save Log…: will first show a big warning that the log is sensitive and should be treated as confidential and then allow you to save the log.
Press the
Settings drop-down menu to select whether to Show Successful Requests, Show Timeouts and Show Replies Served from Cache.
Disable cache: will disable the cache so that every request has to be performed.
Filter requests based on URL string subsets or request status
Door met rechts klikken op een verzoek kunt u:
URL openen wat de URL in uw standaardbrowser zal openen.
URL kopiëren
Als cURL kopiëren om in de terminal te gebruiken.
Copy as JSON: copies the tree values as a json string to the clipboard, for easy pasting in bug reports or for remote assistance.

Fig. 12.6 Netwerklogger uitvoer voor verzoek GET
12.2.8.2. Query Logger
The Query Logger is the place to log the SQL commands
sent by the data provider and the connections API to the backend database,
together with their execution time as measured by QGIS (i.e. in the client
that sent the commands).
This can be useful when investigating performances of a particular layer
during debugging or development of a QGIS algorithm or plugin.
From its top toolbar, you can:
Save Log…: will first show a big warning that the log is sensitive and should be treated as confidential and then allow you to save the log.
Filter queries based on the query string subsets or details such as provider type, start time, initiator, …
Right-click on a reported query, and you can:
Copy SQL command called by QGIS on the database
Copy as JSON: copies the tree values as a json string to the clipboard, for easy pasting in bug reports or for remote assistance.

Fig. 12.7 Query Logger output
12.2.8.3. Profiler
The Profiler tab allows to get load times for every
single operation involved in actions requested by the user. Depending on
the context, these operations can be settings reading, menu, map canvas or 3D
views creation, resolving map layers reference, bookmark or layout loading, …
This helps identify causes of slow load times.
Default supported actions can be selected from the Categories drop-down menu:
QGIS Startup
Project Load

Fig. 12.8 Profiler voor opstarten van QGIS
12.3. Lagen inbedden vanuit externe projecten
Soms zou u sommige lagen in verschillende projecten willen behouden, maar met dezelfde stijl. U kunt ofwel zelf een standaardstijl voor deze lagen maken of ze inbedden vanuit een ander project om tijd en werk te besparen.
Ingebedde lagen en groepen vanuit een bestaand project heeft enkele voordelen boven stijl:
Alle typen lagen (vector of raster, lokaal of online…) kunnen worden toegevoegd
Ophalen van groepen en lagen, u kunt dezelfde boomstructuur behouden voor de “achtergrond”lagen in uw verschillende projecten
Hoewel ingebedde lagen zijn te bewerken, kunt u hun eigenschappen, zoals symbologie, labels, formulieren standaard waarden, acties, niet wijzigen wat zorgt voor consistentie tussen projecten
Pas de items in het originele project aan en wijzigingen worden doorgevoerd in alle andere projecten
Wanneer u inhoud van andere projectbestanden wilt inbedden in uw project, selecteer
:Klik op de knop … om te zoeken naar een project: u kunt de inhoud van het project zien (bekijk Fig. 12.9)
Houd Ctrl ( of
Cmd) ingedrukt en klik op de lagen en groepen die u wilt ophalen
Klik op OK
De geselecteerde lagen en groepen worden ingebed in het paneel Lagen en weergegeven in het kaartvenster. Een pictogram wordt toegevoegd naast hun naam om ze te herkennen en daar overheen gaan met de muis laat een Helptip zien met het pad naar het originele projectbestand.

Fig. 12.9 Lagen en groepen selecteren om in te bedden
Net als elke andere laag kan een ingebedde laag uit het project worden verwijderd door met rechts op de laag te klikken en te klikken op Verwijderen.
Tip
Rendering van een ingebedde laag wijzigen
Het is niet mogelijk de rendering van een ingebedde laag te wijzigen, tenzij u de wijzigingen maakt in het originele projectbestand. Echter, met rechts klikken op een laag en selecteren van Dupliceren maakt een laag die alle objecten bevat en niet afhankelijk is van het originele project. U kunt dan veilig de gekoppelde laag verwijderen.
12.4. Werken met objecten
12.4.1. Objecten selecteren
QGIS verschaft verscheidene gereedschappen om objecten in het kaartvenster te selecteren. Gereedschappen om te selecteren zijn beschikbaar in het menu werkbalk Selectie.
of op deNotitie
Gereedschappen om te selecteren werken op de huidige actieve laag.
12.4.1.1. Handmatig in het kaartvenster selecteren
U kunt een van de volgende gereedschappen gebruiken om één of meer objecten met de muis te selecteren:
Notitie
Anders dan Objecten met een polygoon selecteren, stellen deze gereedschappen voor handmatig selecteren u in staat object(en) in het kaartvenster te selecteren met één enkele klik.
Notitie
Gebruik het gereedschap Objecten met een polygoon selecteren om een bestaand object polygoon (uit elke laag) te gebruiken om overlappende objecten op de actieve laag te selecteren. Klik met rechts in de polygoon en kies het in het contextmenu dat een lijst weergeeft van alle polygonen die het aangeklikte punt bevatten. Alle overlappende objecten van de actieve laag worden geselecteerd.
Tip
Gebruik het gereedschap
om uw eerdere selectie opnieuw te selecteren. Heel nuttig als u per ongeluk een selectie hebt gemaakt, en dan ergens anders klikt en uw selectie leegmaakt.Ingedrukt houden van Shift of Ctrl, tijdens het gebruiken van het gereedschap Object(en) selecteren, schakelt of een object is geselecteerd (d.i. ofwel voegt het aan de huidige selectie toe of verwijdert het daar uit).
Voor de andere gereedschappen kan ander gedrag worden uitgevoerd door ingedrukt te houden:
Shift: objecten toevoegen aan de huidige selectie
Ctrl: objecten verwijderen uit de huidige selectie
Ctrl+Shift: kruisen met huidige selectie, d.i. alleen overlappende objecten uit de huidige selectie behouden
Alt: objecten selecteren die volledig binnen de vorm van de selectie liggen. Gecombineerd met de toetsen Shift of Ctrl kunt u objecten aan de huidige selectie toevoegen of er uit verwijderen.
12.4.1.2. Automatisch selecteren
De andere gereedschappen voor selecteren, waarvan de meeste beschikbaar zijn vanuit de Attributentabel, voeren een selectie uit die is gebaseerd op een attribuut van het object of de status van zijn selectie (onthoud dat attributentabel en kaartvenster dezelfde informatie weergeven, dus als u een object selecteert in de attributentabel, zal het ook worden geselecteerd in het kaartvenster):
Objecten selecteren met reguliere expressie… stelt de gebruiker in staat objecten te selecteren met een dialoogvenster voor expressies.
Objecten uit alle lagen deselecteren of druk op Ctrl+Alt+A om alle geselecteerde objecten in alle lagen te deselecteren
Objecten deselecteren van huidige actieve laag of druk op Ctrl+Shift+A
Alle objecten selecteren of druk op Ctrl+A om alle objecten op de huidige laag te selecteren
Selectie van objecten omdraaien om de selectie van de huidige laag om te draaien
Selecteren op plaats om objecten te selecteren, gebaseerd op hun ruimtelijke relatie met andere objecten (op dezelfde of een andere laag - zie Selecteren op plaats)
Als u bijvoorbeeld regions wilt zoeken die boroughs zijn uit regions.shp
van de voorbeeldgegevens van QGIS, kunt u:
Het pictogram
Objecten selecteren met een expressie gebruiken
Vergroot de groep Velden en waarden
Dubbelklik op het veld dat u wilt bevragen (“TYPE_2”)
Klik op Alle unieke in het paneel dat aan de rechterkant open gaat
Dubbelklik, in de lijst, op ‘Borough’. Schrijf in het bewerkingsveld Expressie de volgende query:
"TYPE_2" = 'Borough'
Klik op Objecten selecteren
Vanuit het dialoogvenster Expressiebouwer kunt u ook Expressies voor meer informatie en voorbeelden.
gebruiken om een selectie te maken die u al eerder hebt gebruikt. Het dialoogvenster onthoudt de laatste 20 gebruikte expressies. BekijkTip
Uw selectie opslaan in een nieuw bestand
Gebruikers kunnen geselecteerde objecten opslaan in een Tijdelijke tekenlaag of een Nieuwe vectorlaag met behulp van
en in de gewenste indeling.12.4.1.3. Objecten selecteren d.m.v. waarde
Dit gereedschap voor selecteren opent het objectformulier van de laag wat de gebruiker in staat stelt in elk veld te zoeken, of het zoeken hoofdlettergevoelig moet zijn en de bewerking die moet worden gebruikt, Het gereedschap heeft ook automatisch invullen, automatisch vullen van het zoekvak met bestaande waarden.

Fig. 12.10 Objecten met behulp van dialoogvenster Formulier selecteren/filteren
Naast elk veld staat een keuzelijst met de opties om het zoekgedrag te beheren:
Optie zoekveld |
Tekenreeks |
Numeriek |
Datum |
---|---|---|---|
Veld uitsluiten bij het zoeken |
|||
Is gelijk aan (=) |
|||
Niet gelijk aan (≠) |
|||
Groter dan (>) |
|||
Kleiner dan (<) |
|||
Groter dan of is gelijk aan (≥) |
|||
Kleiner dan of is gelijk aan (≤) |
|||
Tussen (inclusief) |
|||
Niet tussen (inclusief) |
|||
Bevat |
|||
Bevat niet |
|||
Ontbreekt (null) |
|||
Ontbreekt niet (niet null) |
|||
Begint met |
|||
Eindigt op |
Voor vergelijkingen van tekenreeksen is het ook mogelijk om de optie Hoofd-/kleine letters te gebruiken.
Klik, na het instellen van alle opties voor het zoeken, op Objecten selecteren om de overeenkomende objecten te selecteren. De opties voor de keuzelijst zijn:
Objecten selecteren
Voeg toe aan huidige selectie
Uit huidige selectie verwijderen
Huidige selectie filteren
U kunt ook alle opties voor het zoeken opschonen met de knop Formulier herstellen.
Als de voorwaarden eenmaal zijn ingesteld, kunt u ook ofwel:
Naar objecten zoomen zonder eerst te hebben geselecteerd
Flitsmogelijkheden, de overeenkomende objecten accentueren. Dit is een handige manier om een object te identificeren zonder selectie of het gereedschap Objecten identificeren te gebruiken. Onthoud dat de flitsmogelijkheden niet het bereik van het kaartvenster wijzigen en het zal alleen zichtbaar zijn als het object binnen de grenzen van het huidige kaartvenster valt.
12.4.2. Objecten identificeren
Het gereedschap Objecten identificeren stelt u in staat interactief te zijn met het kaartvenster en informatie over objecten te verkrijgen in een pop-upvenster. Gebruik, om objecten te identificeren:
12.4.2.1. Gebruiken van het gereedschap Objecten identificeren
QGIS biedt verscheidene manieren om objecten te identificeren met het gereedschap Objecten identificeren:
klik met links zal objecten identificeren overeenkomstig de modus voor selectie en het masker voor selectie dat is ingesteld in het paneel Identificatieresultaten
klik met rechts met Object(en) identificeren als ingestelde modus voor selectie in het paneel Identificatieresultaten haalt alle gevangen objecten op vanaf alle zichtbare lagen. Dit opent een contextmenu dat de gebruiker in staat stelt om de objecten meer nauwkeuriger te identificeren of de actie die op die objecten moet worden uitgevoerd te kiezen.
klik met rechts met Objecten met een polygoon selecteren als ingestelde modus voor selectie in het paneel Identificatieresultaten identificeert de objecten die overlappen met de gekozen bestaande polygoon, overeenkomstig het masker voor selectie dat is ingesteld in het paneel Identificatieresultaten
Tip
De lagen filteren om te bevragen met het gereedschap Objecten identificeren
Deselecteer, onder Service-mogelijkheden (capabilities) laag in , de kolom Identificeerbaar naast een laag om te voorkomen dat die wordt bevraagd bij het gebruiken van het gereedschap Objecten identificeren in een andere modus dan Huidige laag. Dit is een handige manier om alleen gegevens terug te krijgen van lagen die voor u van belang zijn.
Wanneer u op object(en) klikt, dan zal Identificatieresultaten een overzicht geven van de informatie over de/het geselecteerde object(en). De standaardweergave is een boomweergave waarbij het eerste item de naam is van de laag en de kinderen daarvan zijn de geïdentificeerde object(en). Elk object wordt beschreven door de naam van een veld met de waarde daarvan. Dat veld is het veld dat is geselecteerd in . Daarna wordt alle informatie van het object getoond.
12.4.2.2. Informatie over objecten
Het dialoogvenster Identificatieresultaten kan worden aangepast om aangepaste velden te tonen, maar het zal standaard de volgende informatie weergeven:
De weergavenaam van het object;
Acties: Acties kunnen worden toegevoegd aan het venster Identificatieresultaten. De actie wordt uitgevoerd door te klikken op het label van de actie. Standaard wordt slechts één actie toegevoegd, namelijk het weergeven van het formulier
Object bekijken
om te bewerken. U kunt meer acties definiëren in het dialoogvenster Laageigenschappen (zie Acties).Afgeleid: Deze informatie wordt berekend of afgeleid uit andere informatie. Het omvat:
algemene informatie over de geometrie van het object:
afhankelijk van het type geometrie, de Cartesiaanse metingen van lengte, omtrek of gebied in de eenheden van het CRS voor de laag. Voor 3D-lijnvectors is de Cartesiaanse lijnlengte beschikbaar.
afhankelijk van het type geometrie en of een ellipsoïde is ingesteld in het dialoogvenster voor projecteigenschappen voor Meten, de ellipsoïde waarden voor lengte, omtrek of gebied met de gespecificeerde eenheden
het aantal delen van de geometrie in het object en het nummer van het aangeklikte deel
het aantal punten in het object
informatie over coördinaten, met de instellingen de van de projecteigenschappen Coördinaat weergeven:
waarden voor
X
- enY
-coördinaten van het aangeklikte punthet nummer van het dichtstbijgelegen punt ten opzichte van het aangeklikte punt
waarden
X
- enY
-coördinaten van het dichtstbijzijnde punt (enZ
/M
indien van toepassing)als u klikt op een gebogen segment wordt de straal van dat gedeelte ook weergegeven.
Attributen gegevens: Dit is de lijst met attribuutvelden en de waarden daarvan voor het object waarop werd geklikt.
informatie over het gerelateerde kindobject wanneer u een relatie hebt gedefinieerd:
de naam van de relatie
het item in het verwijzingsveld, bijv. de naam van het gerelateerde kindobject
Acties: vermeld acties die zijn gedefinieerd in het dialoogvenster Laag-eigenschappen (zie Acties) en de standaardactie is
Formulier object bekijken
.Attributen gegevens: Dit is de lijst met attribuutvelden en de waarden daarvan voor het gerelateerde kindobject.
Notitie
Op koppelingen in attributen van de objecten kan worden geklikt vanuit het paneel Identificatieresultaten en zullen openen in uw standaard webbrowser.

Fig. 12.11 Dialoogvenster Identificatieresultaten
12.4.2.3. Het dialoogvenster Identificatieresultaten
Aan de bovenkant van het venster staan een handvol gereedschappen:
Nieuwe resultaten standaard uitklappen om te definiëren of de informatie van het volgende geïdentificeerde object zou moeten worden in- of uitgeklapt
te gebruiken modus voor selectie om te identificeren objecten op te halen:
Aan de onderzijde van het venster staan de combinatievakken Modus en Weergave. Modus definieert van welke lagen objecten zouden moeten worden geïdentificeerd:
Huidige laag: alleen objecten van de geselecteerde lagen worden geïdentificeerd. Als een groep is geselecteerd, worden objecten van zijn zichtbare lagen geïdentificeerd. Als er geen selectie is dan wordt alleen de huidige laag geïdentificeerd.
Van bovenaf, stop bij eerste: alleen objecten van de bovenste zichtbare laag.
Van bovenaf: alle objecten uit de zichtbare lagen. De resultaten worden in het paneel weergegeven.
Laagselectie: opent een contextmenu waar de gebruiker de laag selecteert van waarop de objecten moeten worden geïdentificeerd, soortgelijk als een klik met rechts. Alleen de gekozen objecten zullen in het paneel met resultaten worden weergegeven.
De Weergave kan worden ingesteld als Boom, Tabel of Grafiek. Weergaven ‘Tabel’ en ‘Grafiek’ kunnen alleen worden ingesteld voor rasterlagen.
Het gereedschap Objecten identificeren stelt u ook in staat om Automatisch formulier openen voor resultaten met enkele objecten te gebruiken, te vinden onder
Instellingen Objecten identificeren. Indien geselecteerd zal, elke keer als één enkel object is geïdentificeerd, een formulier worden weergeven dat de attributen weergeeft. Dit is een handige manier om snel de attributen van een object te bewerken.
Andere functies kunnen worden gevonden in het contextmenu van het geïdentificeerde item. Vanuit het contextmenu kunt u bijvoorbeeld:
Het formulier Object bekijken
Naar object inzoomen
Kopieer object: Kopieer alle geometrie en attributen van het object
Object selecteren aan/uit: Voegt geïdentificeerde object toe aan selectie
Attribuutwaarde kopiëren: Kopieert alleen de waarde van het attribuut waar u op klikt
Objectattributen kopiëren: Kopieert de attributen van het object
Select features by attribute value: Select all features in the layer that match the selected attribute
Wis resultaat: Het scherm Identificatieresultaten wordt leeggemaakt
Wis accentueren: Verwijdert objecten die geaccentueerd waren op de kaart
Alles accentueren
Laag accentueren
Activeer laag: Kies een laag die moet worden geactiveerd
Laageigenschappen: Opent het menu Laageigenschappen
Alles uitklappen
Alles inklappen
12.6. Uw gegevens documenteren
In aanvulling op het weergeven en symboliseren van de gegevens in de lagen, stelt QGIS u in staat om te vullen:
metadata: informatie om mensen te helpen de gegevensset te zoeken en te begrijpen, hoe zij er toegang to krijgen en hem kunnen gebruiken… Dit zijn eigenschappen van de databron en kunnen buiten het project van QGIS leven.
opmerkingen: instructies en commentaren met betrekking tot de laag in het huidige project
12.6.1. Metadata
In het dialoogvenster van de laageigenschappen verschaft de tab Metadata u opties om een rapport voor metadata op uw laag te maken en te bewerken.
Informatie om in te vullen omvat:
de gegevens Identificeren: basis naamsvermelding van de gegevensset (ouder-ID, identificatie, titel, abstract, taal…);
de Categorieën waartoe de gegevens behoren. Naast de ISO-categorieën kunt u aangepaste toevoegen;
de Sleutelwoorden om de gegevens op te halen en geassocieerde concepten die een op een standaard gebaseerd woordenboek gebruiken;
de Toegang tot de gegevensset (licenties, rechten, kosten, en beperkingen);
het Bereik van de gegevensset, ofwel een ruimtelijk (CRS, kaartbereik, hoogtes) of tijdgebonden;
het Contact voor de eigenaar van de gegevensset;
de Links naar bijbehorende bronnen en gerelateerde informatie;
de Geschiedenis van de gegevensset.
Een overzicht van de ingevulde informatie wordt verschaft op de tab Validatie en helpt u potentiële problemen in relatie tot het formulier te identificeren. U kunt ze ofwel repareren of ze negeren.
Metadata are saved in the project file by default, the Metadata drop-down
offers options for loading/saving metadata from .qmd
file
and for loading/saving metadata in the “Default” location.

Fig. 12.14 Metadata load/save options
The “Default” location used by Save as Default and Restore Default changes depending on the underlying data source and on its configuration:
For PostgreSQL data sources if the configuration option Allow saving/loading QGIS layer metadata in the database is checked the metadata are stored inside a dedicated table in the database.
For GeoPackage data sources Save as Default always saves the metadata in the internal metadata tables of the GeoPackage.
When metadata are saved into the internal tables of PostgreSQL or GeoPackage they become available for search and filtering in the browser and in the layer metadata search panel.
For all other file based data sources Save as Default saves the metadata in a
.qmd
file alongside the file.In all other cases Save as Default saves the metadata in a local
.sqlite
database.
12.6.2. Opmerkingen laag
Opmerkingen voor lagen stellen u in staat de laag te documenteren binnen het huidige project. Zij kunnen worden gebruikt om belangrijke berichten voor gebruikers van het project op te slaan, zoals “to do”-lijsten, instructies, waarschuwingen, …
Selecteer, vanuit het contextmenu van de laag in het paneel Lagen, Opmerkingen laag toevoegen… en vul het geopende dialoogvenster met de nodige teksten.

Fig. 12.15 Opmerkingen toevoegen aan een laag
Het dialoogvenster Opmerkingen laag toevoegen verschaft een op HTML gebaseerd, meer-regelig tekstvak met een volledige set gereedschappen om:
manipuleren van tekst: knippen, kopiëren, plakken, ongedaan maken, opnieuw
opmaken van tekens, toegepast op alle delen van de inhoud: grootte lettertype en kleur, vet, cursief, onderstreept, doorgehaald, achtergrondkleur, URL accentuering
structureren van alinea’s: lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten, inspringen, vooraf gedefinieerde koppen
invoegen van bestand, zelfs met slepen en neerzetten
bewerken met codering voor HTML
Vanuit de keuzelijst … aan de uiterste rechterkant van de werkbalk, kunt u:
Alle opmaak verwijderen
Opmaak tekens verwijderen
Alle inhoud opruimen
In het paneel Lagen wordt aan een laag met een opmerking het pictogram toegewezen, dat, als er overheen wordt gegaan, de opmerking weergeeft. Klik op het pictogram om de opmerking te bewerken. U kunt ook met rechts klikken op de laag en Opmerkingen laag bewerken… of Opmerkingen laag verwijderen.
Notitie
Opmerkingen zijn deel van de laagstijl en kunnen worden opgeslagen in het bestand .qml
of .qlr
. Zij kunnen ook worden verplaatst van de ene laag naar een andere door de laagstijl te kopiëren-plakken.
12.7. Waarden opslaan in Variabelen
In QGIS kunt u variabelen gebruiken om nuttige terugkerende waarden op te slaan (bijv. de titel van het project, of de volledige naam van de gebruiker) die in expressies kunnen worden gebruikt. Variabelen kunnen worden gedefinieerd op het globale niveau van de toepassing, op projectniveau, laagniveau, niveau van Grafische modellen maken in Processing, lay-outniveau, en lay-out-itemniveau. Net als regels voor CSS cascading, kunnen variabelen worden overschreven - bijv. een variabele op projectniveau zal variabelen op het niveau van de globale toepassing overschrijven die zij ingesteld met dezelfde naam. U kunt deze variabelen gebruiken om tekenreeksen van tekst te bouwen of andere aangepaste expressies met het teken @
vóór de naam van de variabele. Bijvoorbeeld in afdruklay-out een label maken met deze inhoud:
This map was made using QGIS [% @qgis_version %]. The project file for this
map is: [% @project_path %]
Zal het label renderen zoals hier:
This map was made using QGIS 3.4.4-Madeira. The project file for this map is:
/gis/qgis-user-conference-2019.qgs
Naast de Voorkeuze Alleen-lezen variabelen kunt u uw eigen aangepaste variabelen voor elk van de bovenvermelde niveaus definiëren. U kunt beheren:
globale variabelen vanuit het menu
projectvariabelen vanuit het dialoogvenster Projecteigenschappen (zie Projecteigenschappen)
variabelen voor vectorlagen vanuit het dialoogvenster Laageigenschappen (zie Het dialoogvenster Vectoreigenschappen);
model-variabele vanuit het dialoogvenster Grafische modellen bouwen (bekijk Grafische modellen bouwen);
variabelen voor lay-out vanuit het paneel Lay-out in afdruklay-out (zie Het paneel Lay-out);
en variabelen voor items van lay-out vanuit het paneel Item-eigenschappen in afdruklay-out (zie Algemene opties items Lay-out).
Voor het onderscheiden van bewerkbare variabelen worden waarden en namen van variabelen die Alleen-lezen zijn cursief weergegeven. Aan de andere kant worden variabelen op een hoger niveau die worden overschreven door variabelen van een lager niveau doorgestreept.

Fig. 12.16 Bewerker voor variabelen op projectniveau
Notitie
U kunt meer informatie over variabelen en enkele voorbeelden vinden in blogposten van Nyall Dawson: Exploring variables in QGIS 2.12, part 1, part 2 en part 3.
12.8. Authenticatie
QGIS heeft faciliteiten om gegevens voor authenticatie op een beveiligde manier op te slaan/op te halen. Gebruikers kunnen hun gegevens beveiligd opslaan in configuraties voor authenticatie, die in een draagbare database worden opgeslagen, kunnen worden toegepast op server- of databaseverbindingen, en waarnaar veilig kan worden verwezen door hun tokens voor ID in project- of instellingsbestanden. Bekijk voor meer informatie Authenticatiesysteem.
Een hoofdwachtwoord moet worden ingesteld bij het initialiseren van het systeem voor authenticatie en de draagbare database daarvan.
12.9. Veel voorkomende widgets
In QGIS zijn enkele opties waarmee u zeer vaak zult moeten werken. Voor het gemak verschaft QGIS u speciale widgets die hieronder worden weergegeven.
12.9.1. Kleur selecteren
12.9.1.1. Het dialoogvenster Kleuren
Het dialoogvenster Kleur selecteren zal verschijnen als u op het pictogram klikt om een kleur te kiezen. De mogelijkheden van dit dialoogvenster zijn afhankelijk van de status van het keuzevak voor de parameter Eigen dialoogvenster voor kleurkeuze gebruiken in het menu . Indien geselecteerd is het gebruikte dialoogvenster dat van het gebruikte besturingssysteem waarop QGIS wordt uitgevoerd. Anders wordt de voor QGIS aangepaste kleurenkiezer gebruikt.
Het dialoogvenster Aangepaste kleur kiezen heeft vier verschillende tabs die u in staat stellen een kleur te kiezen vanuit Kleurverloop,
Kleurenwiel,
Kleurenwaaiers of
Kleur overnemen. Met de eerste twee tabs kunt u naar alle mogelijke kleurcombinaties bladeren en uw keuze op het item toepassen.

Fig. 12.17 Tab Kleurenbalk
Op de tab Kleurenwaaier kunt u kiezen uit een lijst kleurenpaletten (bekijk Colors settings voor details). Met uitzondering van het palet Recente kleuren kunnen alle paletten worden aangepast met de knoppen
Huidige kleur toevoegen en
Geselecteerde kleur verwijderen aan de onderzijde van het frame.
De knop … naast het combinatievak van de paletten biedt ook verscheidene opties om:
kopiëren, plakken, kleuren importeren of exporteren
kleurpaletten te maken, te importeren of te verwijderen
het aangepaste kleurenpalet toe te voegen aan de widget Kleur selecteren met het item Als kleurknoppen weergeven (zie Fig. 12.19)

Fig. 12.18 Tab Kleurenwaaiers
Een andere optie is om Kleur overnemen te gebruiken, dat u in staat stelt een monster van een kleur te nemen van onder uw muiscursor vanuit een willekeurig deel van QGIS of zelfs vanuit een andere toepassing: druk op de spatiebalk terwijl de tab actief is, plaats de muis boven de gewenste kleur en klik er op of druk opnieuw op de spatiebalk. U kunt ook op de knop Voorbeeldkleur drukken om Kleur overnemen te activeren.
Welke methode u ook gebruikt, de geselecteerde kleur wordt altijd beschreven door middel van kleurschuiven voor HSV- (Hue, Saturation, Value) en waarden RGB (Rood, Groen, Blauw). De kleur is ook te identificeren als een HTML-notatie.
Aanpassen van een kleur is zo eenvoudig als het klikken op het kleurenwiel of kleurverloop of op een van de schuifbalken voor de parameters van de kleuren. U kunt dergelijke parameters aanpassen met het draaivak ernaast of door met het muiswiel over de overeenkomstige schuifbalk te scrollen. U kunt ook de HTML-notatie voor de kleur opgeven. Tenslotte is er ook een schuifbalk voor Doorzichtbaarheid om het niveau van transparantie in te stellen.
Het dialoogvenster verschaft ook een visuele vergelijking tussen de Oude kleur (toegepast op het object) en de Huidige kleur (die geselecteerd wordt). Met slepen en neerzetten of te drukken op de knop Kleur aan kleurenwaaier toevoegen, kunnen deze kleuren worden opgeslagen in een vak voor gemakkelijke toegang.
Tip
Snel aanpassen van kleuren
Slepen en neerzetten van een widget Kleur selecteren op een ander om zijn kleur toe te passen.
12.9.1.2. De sneltoets voor keuzelijst Kleur
Klik op de pijl aan de rechterzijde van knop voor het kleurenvak om een widget weer te geven voor het snel selecteren van een kleur. Deze sneltoets biedt toegang tot:
een kleurenwiel om een kleur uit te kiezen
een schuifbalk voor alfa om de doorzichtbaarheid van de kleur te wijzigen
de eerder ingestelde kleurpaletten in Als kleurknoppen weergeven
kopieer de huidige kleur en plak die in een ander widget
kies een kleur ergens vanaf uw computerscherm
kies een kleur uit het dialoogvenster Kleur selecteren
slepen-en-neerzetten van een kleur van de ene widget naar een ander om snel te aan te passen
Tip
Scroll the mouse wheel over a color selector widget to quickly modify the opacity of the associated color.
Notitie
Als de widget Kleur is ingesteld op een projectkleur via de eigenschappen Data-bepaalde ‘override’, zijn de hierboven vermelde functies voor het wijzigen van de kleur niet beschikbaar. U moet eerst Kleur ontkoppelen of de definitie Leegmaken.

Fig. 12.19 Menu Snel kleur kiezen
12.9.1.3. De sneltoets voor keuzelijst Kleurverloop
Kleurverlopen zijn een praktische manier om een set kleuren toe te voegen op een of meerdere objecten. Het maken ervan wordt beschreven in het gedeelte Een kleurverloop instellen. Net als voor de kleuren opent het drukken op de knop Kleurverloop het overeenkomende dialoogvenster voor het type kleurverloop, wat u in staat stelt de eigenschappen ervan te wijzigen.

Fig. 12.20 Aanpassen van een ColorBrewer kleurverloop
Het keuzemenu aan de rechterkant van de knop geeft snel toegang tot een bredere set kleurverlopen en opties:
Kleurverloop omdraaien
Clear Current Ramp to unset any assigned color ramp to the widget (available only in some contexts)
Willekeurige kleuren: alleen beschikbaar in sommige contexten (bijv. wanneer een kleurverloop wordt gebruikt voor symbologie van een laag), selecteren van dit item maakt en past een kleurverloop met willekeurige kleuren toe. Het schakelt ook een item Willekeurige kleuren wisselen in om opnieuw een kleurverloop met willekeurige kleuren te maken als de huidige niet naar wens is.
een voorbeeld van het
kleurverloop
of kleurverlopencatalog: cpt-city
gevlagd als Favorieten in het dialoogvenster StijlmanagerAlle kleurverlopen om toegang te krijgen tot de database met compatibel kleurverlopen
Nieuw kleurverloop maken… van een ondersteund type dat kan worden gebruikt in het huidige widget (onthoud dat dit kleurverloop niet ergens anders beschikbaar zal zijn, tenzij u het opslaat in de bibliotheek)
Kleurverloop bewerken…, hetzelfde als klikken op de knop van het gehele kleurverloop
Kleurverloop opslaan… om het huidige kleurverloop met zijn aanpassingen op te slaan in de stijlbibliotheek

Fig. 12.21 Widget Snel kleurverloop selecteren
12.9.2. Widget Symbool
De widget voor selectie van het Symbool is een handige sneltoets wanneer u symbooleigenschappen voor een object wilt instellen. Klikken op de pijl van het keuzemenu geeft de volgende opties voor het symbool weer, samen met de mogelijkheden voor de widget keuzemenu Kleur:
Symbool configureren…: hetzelfde als drukken op de widget Symbool selecteren. Het opent een dialoogvenster om de parameters voor het symbool in te stellen.
Symbool kopiëren vanuit het huidige item
Symbool plakken naar het huidige item, versnelt configuratie
Clear Current Symbol to unset any assigned symbol to the widget (available only in some contexts)
Tip
Scroll the mouse wheel over a marker or line symbol widget to quickly modify the size of the associated symbol.
12.9.3. Bestand op afstand of ingebed bestand selecteren
Naast de widget voor het selecteren van bestanden zal de knop … soms een keuzepijl laten zien. Die is gewoonlijk beschikbaar bij het gebruiken van:
een bestand SVG in een symbool of een label
een rasterafbeelding om symbolen, labels, texturen of decoraties aan te passen
Drukken op de pijl zal u een menu verschaffen om:
het bestand te laden vanaf het bestandssysteem: het bestand wordt geïdentificeerd door het bestandspad en QGIS moet het pad oplossen om de overeenkomende afbeelding te kunnen laten zien
het bestand te laden vanaf een URL op afstand: zoals hierboven, de afbeelding zal alleen worden geladen na succesvol ophalen vanaf de bron op afstand
het bestand in het item in te bedden: het bestand wordt ingebed in het huidige project, stijldatabase, of sjabloon van afdruklay-out. Het bestand wordt dan altijd gerenderd als deel van het item. Dit is een handige manier om zelf-bevattende projecten met aangepaste symbolen te maken die eenvoudig kunnen worden gedeeld tussen verschillende gebruikers en installaties van QGIS.
het ingebedde bestand uitnemen uit de widget en het opslaan op schijf.
12.9.4. Visibility Scale Selector
The visibility scale selector provides options to control the scales at which an element will be made visible in the map canvas. Out of the specified range of scales, the elements are not displayed. It can be applied e.g. to layers, labels or diagrams, from their Rendering properties tab.
Fill the Minimum (exclusive) box with the most zoomed out desired scale, typing the value or selecting it from the predefined scales
and/or fill the Maximum (inclusive) box with the most zoomed in desired scale
The
Set to current canvas scale button next to the scale boxes sets the current map canvas scale as boundary of the range visibility. Press the arrow next to the button to access scales from layouts’ maps and reuse them to fill the box.

Fig. 12.22 Visibility scale selector widget
12.9.5. Ruimtelijk bereik selecteren
De widget voor selecteren van Bereik is een handige sneltoets wanneer u een ruimtelijk bereik wilt selecteren om aan een laag toe te wijzen of om de uit te voeren acties te beperken. Afhankelijk van de context, biedt het selectie tussen:
Current Layer Extent: e.g. when exporting a layer
: uses extent of a layer loaded in the current project
Use current Map Canvas Extent
Draw on Canvas: a rectangle whose coordinates are then used
Calculate from Bookmark: uses extent of a saved bookmark
Calculate from Layout Map: uses extent of a layout map
Voer de coördinaten in of bewerk ze als
xmin, xmax, ymin, ymax

Fig. 12.23 Widget Bereik selecteren
12.9.6. Lettertype selecteren
De widget voor het selecteren van het Lettertype is een handige sneltoets wanneer u eigenschappen voor lettertypen wilt instellen voor tekstuele informatie (labels van objecten, labels voor decoraties, tekst voor de legenda van de kaart, …). Klikken op de pijl voor het keuzemenu geeft sommige of alle volgende opties weer:

Fig. 12.24 Keuzemenu Lettertype selecteren
Clear Current Text Format to unset any assigned text format to the widget (available only in some contexts)
Lettertype grootte in de geassocieerde eenheid
menu met het actieve lettertype aangevinkt (bovenin)
Opmaak configureren…: hetzelfde als drukken op de widget Lettertype selecteren. Het opent een dialoogvenster om parameters voor het opmaken van tekst in te stellen. Afhankelijk van de context kan het het van het besturingssysteem afhankelijke standaard dialoogvenster Tekst opmaken zijn of het aangepaste dialoogvenster van QGIS met geavanceerde opties voor opmaken (doorzichtbaarheid, oriëntatie, buffer, achtergrond, schaduw, …) zoals beschreven in het gedeelte De tekst van het label opmaken.
Opmaak kopiëren van de tekst
Opmaak plakken naar de tekst, versnelt configuratie
de widget Kleur selecteren om het bewerken van kleuren sneller te maken
Tip
Scroll the mouse wheel over a font selector widget to quickly modify the font size of the associated text.
12.9.7. Eenheid selecteren
Eigenschappen voor de grootte van items (labels, symbolen, elementen van lay-out, …) in QGIS zijn niet noodzakelijkerwijze gebonden aan ofwel de eenheden voor het project of de eenheden van een bepaalde laag. Voor een grote set eigenschappen stelt het keuzemenu voor het selecteren van Eenheid u in staat hun waarden aan te passen, al naar gelang de rendering die u wilt (gebaseerd op schermresolutie, papiergrootte, of het terrein). Beschikbare eenheden zijn:
Millimeters
Punten
Pixels
Inches
Percentage: allows you to set some properties as a percent of another one. For example, this is useful for creation of text formats where the components (buffer size, shadow radius…) nicely scale as the text size is changed, instead of having constant buffer/shadow sizes. So you don’t need to adjust those sizes, when the text size changes.
Meters op schaal: Dit stelt u in staat de grootte altijd in te stellen op meters, ongeacht wat de onderliggende kaarteenheden zijn (zij kunnen bijv. in inches, feet, geografische graden zijn…). De grootte in meters wordt berekend, gebaseerd op de huidige instelling van de ellipsoïde voor het project en een projectie van de afstanden in meters in het midden van het huidige kaartbereik. Voor kaarten in een geprojecteerd coördinatensysteem wordt dit berekend met geprojecteerde eenheden. Voor kaarten in een geografisch (latitude/longitude) gebaseerd systeem wordt de grootte in meters benaderd door het berekenen van de grootte in meters met ellipsoïde berekeningen voor de verticale schaal van de kaart.
en Kaarteenheden: De grootte wordt geschaald overeenkomstig de schaal van de kaartweergave. Gebruik, omdat dit kan leiden tot te grote of te kleine waarden, de knop
naast het item om de grootte te beperken tot een bereik van waarden, gebaseerd op:
De Minimum schaal en de Maximum schaal: De waarde wordt geschaald, gebaseerd op de schaal van de kaartweergave, totdat u één van deze begrenzingen van de schaal bereikt. Buiten het bereik van de schaal wordt de waarde van de dichtstbijzijnde limiet voor de schaal aangehouden.
en/of De Minimum grootte en de Maximum grootte in
mm
: De waarde wordt geschaald, gebaseerd op de schaal van de kaartweergave totdat het een van deze grenzen bereikt; Dan wordt de grootte van de limiet aangehouden.
Fig. 12.25 Dialoogvenster voor aanpassen schaalbereik
12.9.8. Opgemaakte getallen
Opgemaakte getallen maakt het opmaken voor het weergeven van numerieke waarden mogelijk, met een variëteit aan verschillende technieken voor opmaak (bijvoorbeeld wetenschappelijke notatie, valutawaarden, waarden als percentage, etc). Een manier voor gebruik is om de tekst van een schaalbalk in een lay-out of vaste tabel in te stellen.

Fig. 12.26 Numerieke waarde opmaken
Verschillende categorieën voor opmaak worden ondersteund. Voor de meeste daarvan kunt u enkele of alle volgende numerieke opties instellen:
Maar zij kunnen ook hun aangepaste instellingen hebben. Verschafte categorieën zijn:
Algemeen, de standaard categorie: heeft geen instelling en geeft waarden weer zoals ingesteld in de ouderwidget Eigenschappen of met de globale instellingen.
Getal
De waarde kan worden Afgerond tot een zelf gedefinieerd aantal Decimale plaatsen of hun Significante getallen
aanpassen van het Scheidingsteken duizendtallen en Decimaal scheidingsteken
Richting voor een tekstweergave van een richting/graden met:
Indeling: mogelijke bereiken van waarden zijn
0 tot en met 180°, met voorvoegsel O/W
,-180 tot en met +180°
en0 tot en met 360°
aantal Decimale plaatsen
Valuta voor een tekstweergave van een valutawaarde.
Voorvoegsel
Achtervoegsel
aantal Decimale plaatsen
Fractie voor een platte fractionele weergave van een decimale waarde (bijv. 1/2 in plaats van 0.5)
Percentage - voegt
%
toe aan de waarden, met instellen van:aantal Decimale plaatsen
Schaal om aan te geven of de feitelijke waarden al percentages weergeven (dan worden zij behouden zoals zij zijn) of fracties (dan worden zij geconverteerd)
Wetenschappelijk notatie in de vorm
2.56e+03
. Het aantal Decimale plaatsen kan worden ingesteld.
Een levend voorbeeld van de instellingen wordt weergegeven in het gedeelte Voorbeeld.
12.9.9. Meng-modi
QGIS biedt verschillende opties voor speciale effecten voor renderen met deze gereedschappen die u eerder mogelijk alleen kende vanuit grafische programma’s. Meng-modi kunnen worden toegepast op lagen en objecten, en ook op items van afdruklay-out:
Normal: This is the standard blend mode, which uses the alpha channel of the top pixel to blend with the pixel beneath it. The colors aren’t mixed.
Lighten: This selects the maximum of each component from the foreground and background pixels. Be aware that the results tend to be jagged and harsh.
Screen: Light pixels from the source are painted over the destination, while dark pixels are not. This mode is most useful for mixing the texture of one item with another item (such as using a hillshade to texture another layer).
Dodge: Brighten and saturate underlying pixels based on the lightness of the top pixel. Brighter top pixels cause the saturation and brightness of the underlying pixels to increase. This works best if the top pixels aren’t too bright. Otherwise the effect is too extreme.
Addition: Adds pixel values of one item to the other. In case of values above the maximum value (in the case of RGB), white is displayed. This mode is suitable for highlighting features.
Darken: Retains the lowest values of each component of the foreground and background pixels. Like lighten, the results tend to be jagged and harsh.
Multiply: Pixel values of the top item are multiplied with the corresponding values for the bottom item. The results are darker.
Burn: Darker colors in the top item cause the underlying items to darken. Burn can be used to tweak and colorize underlying layers.
Overlay: Combines multiply and screen blending modes. Light parts become lighter and dark parts become darker.
Soft light: Very similar to overlay, but instead of using multiply/screen it uses color burn/dodge. This is supposed to emulate shining a soft light onto an image.
Hard light: Hard light is also very similar to the overlay mode. It’s supposed to emulate projecting a very intense light onto an image.
Difference: Subtracts the top pixel from the bottom pixel, or the other way around, in order always to get a positive value. Blending with black produces no change, as the difference with all colors is zero.
Subtract: Subtracts pixel values of one item from the other. In the case of negative values, black is displayed.

Fig. 12.27 Examples of blend modes applied to a green feature over an orange
From top to bottom, left to right: Normal – Lighten, Screen, Dodge, Addition – Difference, Subtract – Darken, Multiply, Burn – Overlay, Soft light, Hard light
When a layer is part of a group that renders layers as a group, additional blending modes are available for the rendering. They provide methods to clip the render of one layer’s content by the content in a second “mask” layer.
Masked By Below: The output is the top pixel, where the opacity is reduced by that of the bottom pixel.
Mask Below: The output is the bottom pixel, where the opacity is reduced by that of the top pixel.
Inverse Masked By Below: The output is the top pixel, where the opacity is reduced by the inverse of the bottom pixel.
Inverse Mask Below: The output is the bottom pixel, where the opacity is reduced by the inverse of the top pixel.
Paint Inside Below: The top pixel is blended on top of the bottom pixel, with the opacity of the top pixel reduced by the opacity of the bottom pixel.
Paint Below Inside: The bottom pixel is blended on top of the top pixel, with the opacity of the bottom pixel reduced by the opacity of the top pixel.

Fig. 12.28 Examples of blend clipping mode applied to top green layer in a group
A: Mask Below B: Masked By Below C: Paint Below Inside D: Inverse Mask Below E: Inverse Masked By Below F: Paint Inside Below
12.9.10. Data-bepaalde ‘override’ instellen
Naast vele opties in het dialoogvenster Laageigenschappen of instellingen in afdruklay-out, zult u een pictogram Data-bepaalde ‘override’ zien. Met expressies gebaseerd op attributen van lagen of instellingen van items, vooraf gebouwde of aangepaste functies en variabelen, stelt dit gereedschap u in staat om een dynamische waarden voor de betrokken parameters in te stellen. Indien ingeschakeld wordt de waarde die wordt teruggegeven door dit widget toegepast op de parameter, ongeacht de normale waarde daarvan (keuzevak, tekstvak, schuifbalk…).
12.9.10.1. Widget Data-bepaalde ‘override’
Klikken op het pictogram Data-bepaalde ‘override’ geeft de volgende items weer:
Omschrijving… die aangeeft of de optie is ingeschakeld, welke invoer verwacht wordt, het geldige type voor invoer en de huidige definitie, Door met de muis over de widget te gaan komt deze informatie ook tevoorschijn.
Gegevens opslaan in het project: een knop die het mogelijk maakt de eigenschap op te slaan met het mechanisme Eigenschappen Hulpopslag.
Veldtype: een item om uit de velden van de laag te selecteren die overeenkomen met het geldige type voor invoer.
Kleur: wanneer de widget is gekoppeld aan een eigenschap voor de kleur, geeft dit menu toegang tot de gedefinieerde kleuren, als deel van het huidige schema projectkleuren.
Variabele: een menu om toegang te verkrijgen tot de beschikbare door de gebruiker gedefinieerde variabelen
knop Bewerken… om de toe te passen expressie te maken of te bewerken met het dialoogvenster Expressie-string bouwer. Een herinnering voor de indeling van de verwachte uitvoer wordt in het dialoogvenster gegeven om u te helpen de expressie correct in te vullen.
knoppen Plakken en Kopiëren.
knop Leegmaken om de instellingen te verwijderen.
Voor numerieke en eigenschappen voor kleuren, Assistent… om opnieuw op schaal te brengen hoe de gegevens van het object zullen worden toegepast op de eigenschap (meer details hieronder)
Tip
Rechtsklikken gebruiken om Data-bepaalde ‘override’ te (de)activeren
Wanneer de optie Data-bepaalde ‘override’ juist is ingesteld is het pictogram geel of
. Het pictogram is rood
of
als het verbroken is.
U kunt een geconfigureerde knop Data-bepaalde ‘override’ in- of uitschakelen door eenvoudigweg op de widget te klikken met de rechterknop van de muis.
12.9.10.2. Interface Assistent Data-gedefinieerde override gebruiken
Wanneer de knop Data-bepaalde override is geassocieerd met een grootte, een rotatie, een doorzichtbaarheid of de eigenschap van een kleur, heeft het een optie Assistent… die u helpt te wijzigen hoe de gegevens worden toegepast voor de parameter voor elk object. De assistent stelt u in staat om:
De gegevens voor Invoer te definiëren, d.i.:
Bron: het attribuut dat moet worden weergegeven, door middel van een veld of een
expressie
het bereik aan weer te geven waarden: u kunt handmatig de waarden invoeren of de knop
Waarde bereik uit laag ophalen gebruiken om deze velden automatisch te vullen met de minimum en maximum waarden, teruggegeven door de expressie Bron die is toegepast op uw gegevens
Transformatieboog toepassen: standaard worden waarden voor uitvoer (zie hieronder voor instellen) toegepast op invoerobjecten met een lineaire schaal. U kunt deze logica overschrijven door de optie voor transformeren te selecteren, te klikken op de grafiek om breekpunt(en) toe te voegen en de punt(en) te slepen om een aangepaste verdeling toe te passen.
Definiëren van de waarden voor Uitvoer: de opties variëren, afhankelijk van de te definiëren parameter. U kunt globaal instellen:
voor een instelling van een kleur, het kleurverloop om toe te passen op de waarden en de enkele kleur die moet worden gebruikt voor waarden NULL
voor de andere, de minimum en maximum waarden die moeten worden toegepast op de geselecteerde eigenschap, als ook de waarde voor grootte/hoek/doorzichtbaarheid voor genegeerde of NULL-bronobjecten
voor eigenschappen van grootte, de Methode op schaal brengen voor weergave die kan zijn Bedekking, Exponentieel, Oppervlakte, Straal of Lineair
de Exponent om te gebruiken voor het op schaal brengen van de gegevens wanneer de Methode op schaal brengen van het type exponentieel is of bij het aanpassen van de doorzichtbaarheid
Indien compatibel met de eigenschap wordt een live bijgewerkt voorbeeld weergegeven aan de rechterkant van het dialoogvenster om u te helpen bij het beheren van het op schaal brengen van de waarden.

Fig. 12.29 Op schaal brengen grootte van object, gebaseerd op de waarde van het veld passengers
De waarden die worden weergegeven in de assistent voor variërende grootte hierboven zullen de groote van ‘Data-bepaalde override’ instellen met:
coalesce(scale_exp("passengers", 9, 2000, 1, 10, 0.57), 0)