15.1. Dialoogvenster Laageigenschappen
Dubbelklik op de naam van een rasterlaag in de legenda of selecteer de laag en gebruik de rechtermuisknop en kies Eigenschappen uit het contextmenu om de eigenschappen van een rasterlaag te bekijken en in te stellen. Dit zal het dialoogvenster Laageigenschappen voor de rasterlaag openen.
Het dialoogvenster bevat verschillende tabbladen:
Tip
Live bijwerken renderen
Het Paneel Laag opmaken verschaft u enkele algemene mogelijkheden van het dialoogvenster Laageigenschappen en is een goed modeless widget dat u kunt gebruiken om de configuratie van de stijlen van de laag te versnellen en uw wijzigingen te bekijken in het kaartvenster.
Notitie
Omdat eigenschappen (symbologie, label, acties, standaardwaarden, formulieren…) van ingebedde lagen (zie Projecten in een project) uit het originele projectbestand worden opgehaald en om wijzigingen die dit gedrag zouden kunnen beschadigen te vermijden, is het dialoogvenster Laageigenschappen voor deze lagen niet beschikbaar gemaakt.
15.1.1. Eigenschappen Informatie
De tab Informatie is alleen-lezen en is een interessante plek om snel wat overzichtsinformatie en metadata voor de huidige laag op te pakken. Verschafte informatie is:
gebaseerd op de provider van de laag (indeling of opslag, pad, gegevenstype, bereik, breedte/hoogte, compressie, pixelgrootte, statistieken over banden, aantal kolommen, rijen en waarden Geen gegevens van het raster…);
genomen uit de gevulde metadata: toegang, links, contacten, geschiedenis…, als ook informatie uit de gegevensset (CRS, bereik, banden…).
15.1.2. Eigenschappen Bron
De tab Bron geeft basisinformatie weer over het geselecteerde raster, inclusief:
de Laagnaam om weer te geven in het paneel Lagen;
het Coördinaten ReferentieSysteem: Geeft het Coördinaten ReferentieSysteem (CRS) van de laag weer. U kunt het CRS van de laag wijzigen door een recent gebruikte te kiezen uit de keuzelijst of te klikken op de knop CRS selecteren (bekijk Keuze Coördinaten ReferentieSysteem). Gebruik dit proces alleen als het op de laag toegepaste CRS verkeerd is of als er geen werd gespecificeerd. Als u uw gegevens opnieuw wilt projecteren, gebruik dan een algoritme voor opnieuw projecteren uit Processing of Sla het op als een nieuwe gegevensset.
15.1.3. Eigenschappen Symbologie
15.1.3.1. Enkelbands renderen
QGIS biedt vele verschillende Rendertypes. De keuze van de renderer is afhankelijk van het type gegevens en de informatie die u wilt accentueren.
Multiband kleur - als het bestand bestaat uit verscheidene banden (bijv. een satellietafbeelding met verscheidene banden).
Gepaletteerde/Unieke waarden - voor bestanden met één enkele band, die een geïndexeerd palet bevatten (bijv. een digitale topografische kaart) of voor paletten voor algemeen gebruik voor het renderen van rasterlagen.
Enkelbands grijs - (één band van) de afbeelding zal grijs worden gerenderd. QGIS zal deze renderer kiezen als het bestand geen multiband is of niet is gepaletteerd (bijv. een geschaduwde reliëfkaart).
Enkelbands pseudokleur - deze renderer kan worden gebruikt voor bestanden met een doorlopend palet of kleurenkaart (bijv. een hoogtekaart).
Schaduw voor heuvels - Maakt schaduw voor heuvels uit een band.
Contouren - Maakt direct contouren voor een bron rasterband.
Multiband kleur
Met de kleurenrenderer voor multiband zullen drie geselecteerde banden uit de afbeelding worden gebruikt als de rode, groene of blauwe component van de kleurenafbeelding. QGIS haalt automatisch waarden Min en Max op voor elke band van het raster en schaalt de kleuring overeenkomstig. U kunt de bereiken van waarden beheren in het gedeelte Instellingen min- / max-waarden.
Een methode voor Contrastverbetering kan worden toegepast voor de waarden: ‘Geen verbetering’, ‘Stretch tot MinMax’, ‘Stretch en clip tot MinMax’ of ‘Clip naar MinMax’.
Notitie
Contrastverbetering
Bij het toevoegen van rasters van GRASS zal de optie Contrastverbetering altijd automatisch worden ingesteld op Stretch tot MinMax, zelfs als dit is ingesteld op een andere waarde in de algemene opties van QGIS.
Tip
Het bekijken van een enkel- of multiband raster
Als u slechts één enkele band wilt bekijken van een multiband-afbeelding (bijvoorbeeld Rood), zou u misschien denken dat u de banden Groen en Blauw zou moeten instellen op Niet bepaald. Maar de voorkeursmanier om dit te doen is om het type afbeelding in te stellen op Enkelbands grijs, en dan Rood te selecteren als de te gebruiken Grijze band.
Gepaletteerde/Unieke waarden
Dit is de standaardoptie voor renderen voor enkelbands-bestanden die een kleurtabel bevatten, waar een bepaalde kleur is toegewezen aan elke pixelwaarde. In dat geval wordt het palet automatisch gerenderd.
Het kan worden gebruikt voor alle soorten rasterbanden, waarbij een kleur aan elke unieke rasterwaarde wordt toegewezen.
Als u een kleur wilt wijzigen, dubbelklik eenvoudigweg op de kleur en het dialoogvenster Kleur selecteren verschijnt.
Het is ook mogelijk labels toe te wijzen aan de kleuren. Het label zal dan in de legenda van de rasterlaag verschijnen.
Met rechts klikken op geselecteerde rijen in de kleurentabel geeft een contextmenu weer om:
Kleur wijzigen… voor de selectie
Transparantie wijzigen… voor de selectie
Label wijzigen… voor de selectie
Het keuzemenu, dat opent na klikken op de knop … (Geavanceerde opties) onder de kleurenkaart, aan de rechterkant, biedt het laden van kleurenkaarten (Kleurenkaart laden uit bestand…) en exporteren (Kleurenkaart exporteren naar bestand…), en het laden van klassen (Klassen uit laag laden).
Enkelbands grijs
Deze renderer stelt u in staat een enkele bandlaag te renderen met een Kleurovergang: ‘Zwart naar wit’ of ‘Wit naar zwart’. U kunt het bereik van de waarden wijzigen naar kleur (Min en Max) in de Instellingen min- / max-waarden.
Een methode voor Contrastverbetering kan worden toegepast voor de waarden: ‘Geen verbetering’, ‘Stretch tot MinMax’, ‘Stretch en clip tot MinMax’ of ‘Clip naar MinMax’.
Enkelbands pseudokleur
Dit is een optie voor het renderen van enkelbands-bestanden die een doorlopend palet bevatten. U kunt ook individuele kleurenkaarten maken voor banden van een raster met meerdere banden.
Bij het gebruiken van een Band van de laag en een bereik van waarden, zijn drie types van Interpolatie voor kleuren beschikbaar:
Afzonderlijk (een symbool
<=
verschijnt in de kop van de kolom Waarde)Lineair
Exact (een symbool
=
verschijnt in de kop van de kolom Waarde)
De keuzelijst Kleurverloop vermeldt de beschikbare kleurverlopen. U kunt een nieuw maken en momenteel geselecteerde bewerken of opslaan. De naam van het kleurverloop zal worden opgeslagen in de configuratie en in het QML-bestand.
Eenheid label achtervoegsel is een toegevoegd label achter de waarde in de legenda.
Voor de classificatie Modus ‘Gelijke interval’ hoeft u alleen het aantal klassen te selecteren en te drukken op de knop Classificeren. Voor de Modus ‘Doorgaand’ maakt QGIS automatisch klassen, afhankelijk van Min en Max.
De knop Voeg handmatig waarden in voegt een waarde toe aan de tabel. De knop Geselecteerde rij(en) verwijderen verwijdert een waarde uit de tabel. Dubbelklikken op de kolom Waarde laat u een specifieke waarde invoegen. Dubbelklikken op de kolom Kleur opent het dialoogvenster Kleur wijzigen, waar u een kleur kunt selecteren om toe te passen op die waarde. Verder kunt u ook labels toevoegen voor elke kleur, maar die waarde wordt niet weergegeven als u het gereedschap Objecten identificeren gebruikt.
Met rechts klikken op geselecteerde rijen in de kleurentabel geeft een contextmenu weer om:
Kleur wijzigen… voor de selectie
Transparantie wijzigen… voor de selectie
U kunt de knoppen Kleurenkaart uit bestand laden of Kleurenkaart naar bestand exporteren gebruiken om een bestaande kleurentabel te laden of om de kleurentabel op te slaan voor later gebruik.
Clip buiten bereik van waarden stelt QGIS in staat om geen pixels te renderen die groter zijn dan de waarde Max.
Schaduw voor heuvels
Een band van de rasterlaag renderen met schaduw voor heuvels.
Opties:
Band: De te gebruiken rasterband.
Altitude: De hoek van de hoogte van de lichtbron (standaard is
45°
).Azimut: De azimut van de lichtbron (standaard is
315°
).Factor Z: Schaalfactor voor de waarden van de rasterband (standaard is
1
).Multidirectioneel: Specificeer of multidirectionele schaduw voor heuvels moet worden gebruikt (standaard is
uit
).
Contouren
Deze renderer tekent contourlijnen die direct worden berekend uit de bron rasterband.
Opties:
Invoerband: de te gebruiken rasterband.
Interval contour: de afstand tussen twee opeenvolgende contourlijnen
Symbool contour: het symbool om toe te passen op de gemeenschappelijke contourlijnen.
Index interval contour: de afstand tussen twee opeenvolgende index-contouren, dat zijn de lijnen die op een duidelijke manier worden weergegeven om ze gemakkelijker te kunnen identificeren, gewoonlijk iets dikker afgedrukt dan andere contourlijnen en over het algemeen gelabeld met een waarde langs zijn loop.
Index symbool contour: het symbool om toe te passen op de index-contourlijnen
Invoer neerschalen: Geeft aan met hoeveel de renderer het verzoek zal afschalen naar de gegevensprovider. (standaard is
4.0
.Als u bijvoorbeeld contourlijnen maakt op een invoer rasterblok met dezelfde grootte als het blok voor het uitvoerraster, zouden de gemaakte lijnen teveel detail bevatten. Deze detaillering kan worden verkleind door de factor “neerschalen”, die een lagere resolutie vraagt voor het bronraster. Voor een rasterblok van 1000x500 met neerschalen 10, zal de renderer een raster van 100x50 vragen van de provider. Hoger neerschalen maakt contourlijnen meer eenvoudiger (ten koste van het verliezen van enig detail).
Instellen van de minimale en maximale waarden
Standaard rapporteert QGIS de waarden Min en Max van de band(en) van het raster. Een aantal hele lage en/of hele hoge waarden kunnen een negatieve invloed hebben op het renderen van het raster. Het frame Instellingen min- / max-waarden helpt u het renderen te beheren.
Beschikbare opties zijn:
Door gebruiker gedefinieerd: De standaardwaarden Min en Max van de band(en) kunnen worden overschreven
Cumulatieve telling deel: verwijdert uitschieters. Het standaardbereik van waarden is
2%
tot en met98%
, maar het kan handmatig worden aangepast.Min / max: Gebruikt het gehele bereik van waarden in de band van de afbeelding.
Gemiddelde +/- standaard afwijking x: Maakt een kleurentabel die alleen waarden in overweging neemt binnen de standaardafwijking of binnen meerdere standaardafwijkingen. Dit is nuttig wanneer u één of twee cellen hebt met abnormaal hoge waarden in een rasterlaag, die een negatieve invloed hebben op het renderen van het raster.
Berekeningen van de waarden min en max die voor de banden worden gemaakt zijn gebaseerd op:
Bereik statistieken: dat kan zijn Gehele raster, Huidige kaartvenster of Bijgewerkte kaartvenster. Bijgewerkte kaartvenster betekent dat waarden min/max die zijn gebruikt voor het renderen zullen wijzigen met het bereik van het kaartvenster (dynamisch uitgerekt).
Nauwkeurigheid, die kan zijn Schatten (sneller) of Actueel (langzamer).
Notitie
Voor sommige instellingen dient u misschien te drukken op de knop Apply van het dialoogvenster Laageigenschappen om de feitelijke waarden voor de waarden Min en Max in de widgets weer te kunnen geven.
15.1.3.2. Het renderen van kleuren
Voor alle soorten Renderen van rasterbanden, wordt de Renderen van kleuren ingesteld.
U kunt speciale effecten voor renderen bereiken voor uw rasterbestand(en) door een van de mengmodi te gebruiken (zie Meng-modi).
Meer instellingen kunnen worden gemaakt door Helderheid, Saturatie`, Gamma en Contrast aan te passen. U kunt ook een optie Grijstinten gebruiken, waar u kunt kiezen tussen ‘Uit’, ‘Lichtsterkte van’, ‘Helderheid van’ en ‘Gemiddelde van’. Voor een Kleurnuance in de kleurentabel kunt u de ‘Sterkte’ aanpassen.
15.1.3.3. Resampling
De optie Resample heeft effect als u op een afbeelding in- en uitzoomt. Modi voor Resample kunnen het uiterlijk van de kaart optimaliseren. Zij berekenen een nieuwe matrix voor grijze waarden middels een geometrische transformatie.
Bij het toepassen van de methode ‘Nearest neighbour’ kan de kaart een gepixelde structuur krijgen bij het inzoomen. Dit uiterlijk kan worden verbeterd door de methoden ‘Bilineair’ of ‘Kubisch’ te gebruiken, die er voor zorgen dat scherpe randen worden vertroebeld. Het effect is een vlakkere afbeelding. Deze methode kan bijvoorbeeld worden toegepast op digitale topografische rasterkaarten.
Onder op tab Symbologie kunt u een ‘thumbnail’, een kleine afbeelding van de laag zien, het gebruikte symbool in de legenda en het kleurenpalet.
15.1.4. Eigenschappen voor transparantie
QGIS heeft de mogelijkheid om het niveau van transparantie van een rasterlaag in te stellen. Gebruik de schuifbalk voor de transparantie om in te stellen tot welk bereik de onderliggende lagen (indien aanwezig) zichtbaar zou moeten zijn door de huidige rasterlaag. Dit is heel nuttig als u rasterlagen overlegt (bijv. een geschaduwde reliëfkaart die overlegd is door een geclassificeerde rasterkaart). Dit zal het uiterlijk van de kaart meer driedimensionaal maken.
Aanvullend kunt u een rasterwaarde invoeren die zou moeten worden behandeld als een Extra waarde ‘Geen gegevens’.
Een nog meer flexibele manier om de transparantie aan te passen is beschikbaar in het gedeelte Aangepaste opties voor transparantie:
Gebruik Transparantieband om transparantie voor een gehele band toe te passen.
Geef een lijst van pixels op om transparantie te maken met het corresponderende niveau van transparantie:
Klik op Voeg handmatig waarden toe. Een nieuwe rij zal worden toegevoegd aan de pixellijst voor Transparantie.
Voer de waarden Rood, Groen en Blauw voor de pixel in en pas het toe te passen Percentage transparantie aan.
Als allternatief kunt u de pixelwaarden direct ophalen uit het raster met de knop Waarden uit weergave toevoegen. Voer dan de waarde voor de transparantie in.
Herhaal de stappen om meer waarden met een aangepaste transparantie te wijzigen.
Druk op de knop Apply en controleer het resultaat op de kaart.
Het is eenvoudig om een aangepaste transparantie op te zetten, maar dit is aardig wat werk. De knop Naar bestand exporteren geeft dan ook de mogelijkheid om de pixellijst voor Transparantie op te slaan naar een bestand. De knop Uit bestand importeren laadt de lijst van de transparantie weer en past die toe op de huidige rasterlaag.
15.1.5. Eigenschappen Histogram
De tab Histogram stelt u in staat om de verdeling van de waarden in uw raster te bekijken. Het histogram wordt gemaakt als als u drukt op de knop Histogram berekenen. Alle bestaande banden zullen samen worden weergegeven. U kunt het histogram opslaan als een afbeelding met de knop .
Aan de onderzijde van het histogram kunt u een rasterband uit het keuzemenu selecteren en de Min/max stijl instellen er voor instellen. Het keuzemenu Voorkeuren/Acties geeft u gevorderde opties om het histogram aan te passen:
Met de optie Zichtbaarheid kunt u histogrammen weergeven voor individuele banden. U dient de optie Toon geselecteerde band te selecteren.
De Min/Max-opties stellen u in staat te kiezen voor ‘Altijd min/max-symbolen tonen’, ‘Naar min/max zoomen’ en ‘Update stijl naar min/max’.
De optie Acties stelt u in staat ‘Terug naar beginwaarden’ te gaan of ‘Histogram herberekenen’ nadat u de waarden min of max van de band(en) hebt gewijzigd.
15.1.6. Eigenschappen Renderen
Op de tab Renderen is het mogelijk om:
Schaalafhankelijke zichtbaarheid instellen voor de laag: U kunt de schaal Maximum (inclusief) en Minimum (exclusief) instellen, wat een bereik van schalen definieert waarin de laag zichtbaar zal zijn. Buiten dit bereik is hij verborgen. De knop Op huidige schaal kaartvenster instellen helpt u de schaal van het huidige kaartvenster te gebruiken als grens voor de zichtbaarheid van het bereik. Bekijk Schaalafhankelijk renderen voor meer informatie.
Laag bijwerken met interval (seconden): een tijd instellen om individuele lagen automatisch te vernieuwen. Bijwerken van het kaartvenster wordt uitgesteld om veelvuldig vernieuwen te vermijden indien meer dan één laag een interval heeft ingesteld voor automatisch bijwerken.
15.1.7. Eigenschappen Piramiden
Rasterlagen met hoge resolutie zouden traag kunnen navigeren in QGIS. Door kopieën van de gegevens te maken met lagere resoluties (piramiden), kan de uitvoering aanzienlijk worden verbeterd, omdat QGIS de meest geschikte te gebruiken resolutie selecteert, afhankelijk van het zoomniveau.
U moet schrijfrechten hebben voor de map waarin de originele rastergegevens zijn opgeslagen om piramiden te bouwen.
Selecteer, vanuit de lijst Resoluties, resoluties waarop u niveaus van piramiden wilt maken door er op te klikken.
Indien u ‘Intern (indien mogelijk)’ kiest uit het keuzemenu Overzichtsindeling, probeert QGIS intern piramiden te bouwen.
Notitie
Onthoud dat het bouwen van piramiden het originele gegevensbestand zou kunnen wijzigen, en als zij eenmaal zijn gemaakt, kunnen zij niet worden verwijderd. Als u een versie ‘zonder piramiden’ wilt behouden, maak dan een back-upkopie, voorafgaand aan het bouwen van de piramiden.
Indien u kiest voor Extern en Extern (Erdas Imagine) zullen de piramiden worden gemaakt in een bestand naast het originele raster met dezelfde naam en de extensie .ovr
.
Verscheidene Hersampling methode kunnen voor het berekenen van piramiden worden gebruikt:
‘Dichtstbijzijnde buur’
Gemiddelde
Gauss
Kubisch
Kubische spline
Laczos
Modus
Geen
Klik tenslotte op Piramiden bouwen om het proces te starten.
15.1.8. Eigenschappen Metadata
De tab Metadata geeft u opties om een rapport metadata te maken en te bewerken voor uw laag. Bekijk vectorlaag eigenschappen metadata voor meer informatie.
15.1.9. Eigenschappen Legenda
De tab Legenda verschaft u een lijst met widgets die u in de boom van lagen in het paneel Lagen kunt inbedden. Het idee erachter is om een manier te hebben om snel toegang te krijgen tot acties die vaak op de laag worden gebruikt (instellen van de transparantie, filteren, selectie, stijl of andere dingen…).
Standaard verschaft QGIS de widget voor transparantie, maar dit kan worden uitgebreid door plug-ins die hun eigen widgets registreren en aangepaste acties toewijzen aan de lagen die zij beheren.
15.1.10. Eigenschappen QGIS Server
Vanaf de tab QGIS Server kan informatie worden verschaft voor Omschrijving, Naamsvermelding, MetadataUrl en LegendUrl.