Als deel van een Open Source Software ecosysteem is QGIS gebouwd met verschillende bibliotheken die, gecombineerd met zijn eigen providers, mogelijkheden bieden tot het lezen en vaak ook schrijven in veel indelingen:
Indelingen voor vectorgegevens omvatten onder meer GeoPackage, GML, GeoJSON, GPX, KML, Comma Separated Values, ESRI indelingen (Shapefile, Geodatabase…), MapInfo en MicroStation bestandsindelingen, AutoCAD DWG/DXF, GRASS en nog veel meer… Lees de complete lijst met ondersteunde vectorindelingen.
Indelingen voor rastergegevens omvatten onder meer GeoTIFF, JPEG, ASCII Gridded XYZ, MBTiles, R of Idrisi rasters, GDAL Virtual, SRTM, Sentinel Data, ERDAS IMAGINE, ArcInfo Binary Grid, ArcInfo ASCII Grid, en nog veel meer… Lees de complete lijst met ondersteunde rasterindelingen.
Indelingen voor databases omvatten PostgreSQL/PostGIS, SQLite/SpatiaLite, Oracle, MS SQL Server, SAP HANA, MySQL…
Webkaart- en gegevensservices (WM(T)S, WFS, WCS, CSW, XYZ-tegels, ArcGIS services, …) worden ook afgehandeld door providers van QGIS. Bekijk Werken met protocollen van OGC / ISO voor meer informatie over enkele hiervan.
U kunt ondersteunde bestanden lezen vanuit archiefmappen en eigen indelingen van QGIS gebruiken, zoals QML-bestanden (QML - De QGIS indeling voor stijlbestand) en virtuele en geheugenlagen.
Meer dan 80 vector- en 140 rasterindelingen worden ondersteund door GDAL en eigen providers van QGIS.
Notitie
Niet alle vermelde indelingen zouden kunnen werken in QGIS, om verschillende redenen. Sommige vereisen, bijvoorbeeld, externe merkgebonden bibliotheken, of de installatie van GDAL/OGR voor uw besturingssysteem zou niet gebouwd hoeven te zijn om de indeling, die u wilt gebruiken, te ondersteunen. Voer, om de lijst met beschikbare indelingen te bekijken, de opdrachten voor de opdrachtregel ogrinfo--formats (voor vectors) en gdalinfo--formats (voor rasters) uit, of selecteer het menu Extra ► Opties ► GDAL in QGIS.
In QGIS, afhankelijk van de gegevensindeling, staan verschillende gereedschappen om een gegevensset te openen, voornamelijk beschikbaar in het menu Kaartlagen ► Laag toevoegen ► of vanaf de werkbalk Kaartlagen beheren (ingeschakeld via het menu Beeld ► Werkbalken). Al deze gereedschappen verwijzen naar een uniek dialoogvenster, het dialoogvenster Databronnen beheren, dat u kunt openen met de knop Databronnen beheren openen, beschikbaar op de werkbalk Databronnen beheren, of door te drukken op Ctrl+L. Het dialoogvenster Databronnen beherenFig. 15.1 biedt een geünificeerde interface om gegevens, gebaseerd op bestanden, te openen, als ook databases of webservices die worden ondersteund door QGIS.
Naast dit belangrijkste toegangspunt, heeft u ook de plug-in DB Manager die geavanceerde mogelijkheden biedt om verbonden databases te analyseren en te bewerken. Meer informatie over mogelijkheden van DB Manager is te vinden in Plug-in DB Manager.
Er zijn nog veel meer andere gereedschappen, eigen of plug-ins van derde partijen, die u helpen bij het openen van verscheidene indelingen voor gegevens.
Dit hoofdstuk zal alleen de gereedschappen beschrijven die standaard worden verschaft in QGIS voor het laden van gegevens. Het zal zich voornamelijk focussen op het dialoogvenster Databronnen beheren, maar meer dan het beschrijven van elke tab, zal het ook de gereedschappen verkennen, gebaseerd op de gegevensprovider of de specifieke bijzonderheden van de indeling.
De Browser is één van de vele manieren om snel een eenvoudig uw gegevens aan projecten toe te voegen. Het is beschikbaar als:
een tab Databronnen beheren, ingeschakeld door te drukken op de knop Databronnen beheren openen (Ctrl+L);
als een paneel van QGIS dat u kunt openen vanuit het menu Beeld ► Panelen (of Settings ► Panels) of door te drukken op Ctrl+2.
In beide gevallen helpt de Browser u te navigeren in uw bestandssysteem en geogegevens te beheren, ongeacht het type laag (raster, vector, tabel), of de indeling van de gegevensbron (platte of gecomprimeerde bestanden, databases, webservices).
Boven in het paneel Browser vindt u enkele knoppen die u helpen bij:
Geselecteerde lagen toevoegen: u kunt ook gegevens toevoegen aan het kaartvenster door Geselecteerde lagen toevoegen uit het contextmenu van de laag;
Bijwerken van de boom van de browser;
Filter browser om te zoeken naar specifieke gegevens. Voer een zoekwoord of jokerteken in en de browser zal de boom filteren om alleen de paden te laten zien die overeenkomen met databasetabellen, bestandsnamen of mappen – andere gegevens of mappen worden niet meer weergegeven. Bekijk het voorbeeld van Browser Panel(2) in Fig. 15.2. De vergelijking mag hoofdlettergevoelig zijn of niet. Het kan ook worden ingesteld op:
Normaal: geef items weer die de zoektekst bevatten
Jokerteken(s): stem de zoekactie fijn af met de tekens ? en/of * om de positie van de zoektekst te specificeren
Reguliere expressie
Alles inklappen de gehele boom;
Widget Eigenschappen in-/uitschakelen: indien ingeschakeld wordt een nieuw widget toegevoegd aan de onderzijde van het paneel, dat, indien van toepassing, metadata voor het geselecteerde item weergeeft.
De items in het paneel Browser zijn hiërarchisch georganiseerd, en er zijn verscheidene items op het bovenste niveau:
Favorieten waar u snelkoppelingen kunt plaatsen naar vaak gebruikte locaties
Thuis voor project: voor snelle toegang tot de map waarin de (meeste) gegevens die gerelateerd zijn aan uw project zijn opgeslagen. De standaardwaarde is de map waar uw projectbestand is opgeslagen.
Home-map in het bestandssysteem en de bronmap van het bestandssysteem.
Verbonden lokale of netwerkschijven
Daarna komen er een aantal container / typen database en serviceprotocollen, afhankelijk van uw platform en onderliggende bibliotheken:
De browser ondersteunt slepen-en-neerzetten in de browser, vanuit de browser naar het kaartvenster en paneel Lagen, en vanuit het paneel Lagen naar containers van lagen (bijv. GeoPackage) in de browser.
Items van het projectbestand in de browser kunnen worden opengeklapt, wat de volledige boom van de laag weergeeft (inclusief groepen), die zijn opgenomen in dat project. Items voor het project worden op dezelfde manier behandelt als elk ander item in de browser, dus kunnen zij binnen de browser worden gesleept en neergezet (bijvoorbeeld om een item laag te kopiëren naar een bestand van Geopackage) of worden toegevoegd aan het huidige project met slepen-en-neerzetten of dubbelklikken.
Het contextmenu voor een element in het paneel Browser wordt geopend door er met rechts op te klikken.
Voor items van de map voor het bestandssysteem biedt het contextmenu het volgende:
Nieuw ► om in het geselecteerde item te maken een:
Map…
GeoPackage…
ShapeFile…
Als Favoriet toevoegen: favoriete mappen kunnen op elk moment worden hernoemd (Favoriet hernoemen…) of verwijderd (Favoriet verwijderen).
Verbergen in browser: verborgen mappen kunnen weer naar zichtbaar worden geschakeld met de instelling Extra ► Opties ► Databronnen ► Paden verbergen in paneel van browser
Deze map snel scannen
Map openen
In Terminal openen
Eigenschappen…
Mapeigenschappen…
Voor bladitems die kunnen optreden als lagen in het project, zal het contextmenu ondersteunende items hebben. Bijvoorbeeld voor niet-database, niet op service gebaseerde vector-, raster- en gegevensbronnen met mazen:
Laag exporteren ► Naar bestand…
Laag aan project toevoegen
Laageigenschappen
Beheren ► Hernoemen “<name of file>”… of Verwijderen”<name of file>”…
Weergeven in bestanden
Bestandseigenschappen
In het item Laageigenschappen zult u vinden (soortgelijk aan dat wat u zult vinden in de vector en raster laageigenschappen als de lagen eenmaal zijn toegevoegd aan het project):
Metadata voor de laag. Groepen voor metadata: Informatie van provider (indien mogelijk, Pad zal een hyperlink naar de bron zijn), Identificatie, Bereik, Toegang, Velden (voor vectorlagen), Banden (voor rasterlagen), Contact, Links (voor vectorlagen), Verwijzingen (voor rasterlagen), Geschiedenis.
Een paneel Voorbeeld
De attributentabel voor vectorbronnen (in het paneel Attributen).
De Browser gebruiken om een laag aan het project toe te voegen:
Schakel de Browser in zoals hierboven beschreven. Een boom voor de browser met uw bestandssysteem, databases en webservices wordt weergegeven. U zou misschien moeten verbinden met databases en webservices voordat zij zichtbaar zijn (zie betreffende gedeelten).
Zoek de laag op in de lijst.
Gebruik het contextmenu, dubbelklik op de naam ervan of sleep en zet het neer in het kaartvenster. Uw laag wordt nu toegevoegd aan het paneel Lagen en kan worden bekeken in het kaartvenster.
Tip
Een project van QGIS direct openen vanuit de browser
U kunt ook direct een project van QGIS openen vanuit het paneel Browser door te dubbelklikken op de naam of door het te slepen en neer te zetten in het kaartvenster.
Als een bestand eenmaal is geladen, kunt u daar in zoomen met de gereedschappen voor kaartnavigatie. Open, om de stijl van een laag te wijzigen, het dialoogvenster Laageigenschappen door te dubbelklikken op de naam van de laag of met rechts te klikken op de naam in de legenda en Eigenschappen te kiezen in het contextmenu. Bekijk het gedeelte Eigenschappen Symbologie voor meer informatie over het instellen van symbologie voor vectorlagen.
Met rechts klikken op een item in de boom van de Browser helpt u om:
voor een bestand of een tabel, de metadata ervan weer te geven of het te openen in uw project. Tabellen kunnen zelfs worden hernoemd, verwijderd of afgebroken.
voor een map, een bladwijzer te maken in uw Favorieten of het te verbergen in de boom van de Browser. Verborgen mappen kunnen worden beheerd vanaf de tab Extra ► Opties ► Databronnen.
uw Favoriete plaatsen te beheren: Favoriete plaatsen kunnen worden gemaakt, geëxporteerd en geïmporteerd als XML-bestanden.
een verbinding naar een database of een webservice te maken.
een schema te vernieuwen, te hernoemen of te verwijderen.
U kunt ook bestanden importeren in databases of tabellen kopiëren van het/de ene schema/database naar een ander met eenvoudig slepen-en-neerzetten. Er is een tweede paneel Browser beschikbaar om lang scrollen bij het slepen te vermijden. Selecteer eenvoudigweg het bestand en plaats het met slepen-en-neerzetten van het ene paneel in het andere.
Lagen aan QGIS toevoegen door ze eenvoudigweg te slepen en neer te zetten vanuit de bestandsbrowser van uw besturingssysteem
U kunt ook bestand(en) toevoegen aan het project door ze te slepen en neer te zetten vanuit de bestandsbrowser van uw besturingssysteem naar het paneel Lagen of het kaartvenster.
De plug-in DB Manager is een ander gereedschap voor het integreren en beheren van indelingen voor ruimtelijke databases, ondersteunt door QGIS (PostGIS, SpatiaLite, GeoPackage, Oracle Spatial, MS SQL Server, virtuele lagen). Het kan worden geactiveerd vanuit het menu Plug-ins ► Plug-ins beheren en installeren….
De plug-in DB Manager verschaft verscheidene mogelijkheden:
verbinden met databases en hun structuur en inhoud weergeven
voorbeelden van tabellen van databases
lagen toevoegen aan het kaartvenster, ofwel door te dubbelklikken of met slepen-en-neerzetten.
lagen aan een database toevoegen vanuit de QGIS Browser of vanuit een andere database
SQL-query’s maken en hun uitvoer toevoegen aan het kaartvenster
Naast het paneel Browser en de DB Manager, de belangrijkste door QGIS verschafte gereedschappen om lagen toe te voegen, zult u ook gereedschappen vinden die specifiek voor gegevensproviders zijn.
Notitie
Sommige externe plug-ins verschaffen ook gereedschappen om bestanden met specifieke indelingen te openen in QGIS.
Open de tab voor het type laag in het dialoogvenster Databronnen beheren, d.i. klik op de knop Databronnen beheren openen (of druk op Ctrl+L) en schakel de tab voor het doel in of:
voor vectorgegevens (zoals GML, ESRI Shapefile, Mapinfo- en DXF-lagen): druk op Ctrl+Shift+V, selecteer de menuoptie Kaartlagen ► Laag toevoegen ►Vectorlaag toevoegen of klik op de knop op de werkbalk Vectorlaag toevoegen.
voor rastergegevens (zoals GeoTiff, MBTiles, GRIdded Binaire en DWG-lagen): druk op Ctrl+Shift+R, selecteer de menuoptie Kaartlagen ► Laag toevoegen ►Rasterlaag toevoegen of klik op de knop op de werkbalk Rasterlaag toevoegen.
Navigeer in het bestandssysteem en laadt een ondersteunde gegevensbron. Meer dan één laag kan tegelijkertijd worden geladen door de Ctrl-toets ingedrukt te houden en te klikken op meerdere items in het dialoogvenster of door de Shift-toets ingedrukt te houden om een bereik aan items te selecteren door te klikken op het eerste en laatste item in het bereik. Alleen indelingen die goed zijn getest zullen in het filter voor de indelingen verschijnen. Andere indelingen kunnen worden geladen door Allebestanden te selecteren (het bovenste item in het keuzemenu).
Druk op Openen om het geselecteerde bestand te laden in het dialoogvenster Databronnen beheren
Fig. 15.6 Een Shapefile laden met opties voor openen
Druk op Toevoegen om het bestand in QGIS te laden en ze weer te geven in de kaartweergave. Wanneer het toevoegen van vector gegevenssets meerdere lagen omvat, zal het dialoogvenster Toe te voegen items selecteren verschijnen. In dit dialoogvenster kunt u de specifieke lagen uit uw gegevensset kiezen die u wilt toevoegen. Ook kunt u onder Opties kiezen om:
Lagen toevoegen aan een groep
Systeem- en interne tabellen weergeven
Lege vectorlagen weergeven.
Fig. 15.7 geeft QGIS weer na het laden van het bestand alaska.shp.
Fig. 15.7 QGIS met het geladen shapefile van Alaska
Notitie
Voor het laden van vector- en rasterbestanden biedt het stuurprogramma van GDAL de mogelijkheid voor het definiëren van acties om te openen. Deze zullen worden weergegeven als een bestand wordt geselecteerd. Opties worden in detail beschreven op https://gdal.org/drivers/vector/, https://gdal.org/drivers/raster en als een bestand is geselecteerd in QGIS, zal een tekst met hyperlink direct leiden naar de documentatie van het geselecteerde bestandstype.
Notitie
Omdat sommige indelingen, zoals MapInfo (bijv. .tab) of Autocad (.dxf) het mixen van verschillende typen geometrie in één enkel bestand toestaan, opent het laden van dergelijke gegevenssets een dialoogvenster om de te gebruiken geometrieën te selecteren, teneinde één geometrie per laag te hebben.
De tabs Vectorlaag toevoegen en Rasterlaag toevoegen staan het laden van lagen toe vanuit andere typen bron dan Bestand:
U kunt specifieke vectorindelingen, zoals ArcInfoBinaryCoverage, UK.NationalTransferFormat, laden als ook de indeling voor ruwe TIGER van het USCensusBureau of OpenfileGDB. U selecteert, om dat te doen, Map als Type bron. In dit geval kan een map worden geselecteerd in het dialoogvenster, na het drukken op …Bladeren.
Met het Type bron Database kunt u een bestaande databaseverbinding selecteren of er een maken voor het geselecteerde type database. Enkele mogelijke typen databases zijn ODBC, EsriPersonalGeodatabase, MSSQLServer, als ook PostgreSQL of MySQL.
Drukken op de knop Nieuw opent het dialoogvenster Nieuwe OGR-databaseverbinding maken, waarvan de parameters tussen die staan welke u kunt vinden in Een opgeslagen verbinding maken. Drukken op Openen laat u selecteren uit de beschikbare tabellen, bijvoorbeeld van met PostGIS ingeschakelde databases.
Het Type bron Protocol: HTTP(S), cloud, etc. opent gegevens die lokaal zijn opgeslagen op het netwerk, ofwel publiek toegankelijk of in private mandjes of commerciële services voor opslag in de cloud. Ondersteunde typen protocol zijn:
HTTP/HTTPS/FTP, met een URI en, indien vereist, een authenticatie.
Opslag in de cloud, zoals AWSS3, GoogleCloudStorage, MicrosoftAzureBlob, AlibabaOSSCloud, OpenStackSwiftStorage. U dient Mandje of container en de Sleutel voor object in te vullen.
service die OGC ondersteunt WFS3 (nog steeds experimenteel), gebruikt indeling GeoJSON of GEOJSON-NewlineDelimited of gebaseerd op database CouchDB. Een URI is vereist, met optionele authenticatie.
Voor alle typen vectorbronnen is het mogelijk om de Codering te definiëren of de instelling Automatisch ► te gebruiken.
Een laag met mazen is een ongestructureerd raster, gewoonlijk met tijdelijke en andere componenten. De ruimtelijke component bevat een collectie punten, randen en zijden in ruimte 2D of 3D. Meer informatie over lagen met mazen op Werken met gegevens met mazen.
Een laag met mazen toevoegen aan QGIS:
Open het dialoogvenster Databronnen beheren, ofwel door het te selecteren in het menu Kaartlagen ► of te klikken op de knop Databronnen beheren openen.
Schakel naar de tab Mazen in het linkerpaneel
Druk op de knop …Bladeren om het bestand te selecteren. Verscheidene indelingen worden ondersteund.
Selecteer het bestand en druk op Toevoegen. De laag zal worden toegevoegd met de eigen rendering voor mazen.
Als het geselecteerde bestand veel lagen met mazen bevat, dan zult u worden gevraagd, met een dialoogvenster, om de te laden sublagen te kiezen. Maak uw selectie en druk op OK en de lagen worden geladen met de eigen rendering voor mazen. Het is ook mogelijk om ze in een groep te laden.
Tekengescheiden tekstbestanden (bijv. .txt, .csv, .dat, .wkt) kunnen worden geladen met de hierboven beschreven gereedschappen. Op deze manier zullen zij verschijnen als eenvoudige tabellen. Soms kunnen tekengescheiden tekstbestanden coördinaten / geometrieën bevatten die u zou willen visualiseren. Dat is waar Tekstgescheiden-laag toevoegen voor is ontworpen.
Klik op het pictogram Databronnen beheren openen om het dialoogvenster Databronnen beheren te openen
Schakel naar de tab Tekengescheiden tekst
Selecteer het te importeren gescheiden tekstbestand (bijv. qgis_sample_data/csv/elevp.csv) door te klikken op de knop …Bladeren.
In het veld Laagnaam, geef de te gebruiken naam op voor de laag in het project (bijv. Hoogte).
Configureer de instellingen zoals die voor uw gegevensset en behoeften nodig zijn, zoals hieronder uitgelegd.
Fig. 15.9 Dialoogvenster Maak een laag uit een tekstgescheiden bestand
Als het bestand eenmaal is geselecteerd, probeert QGIS het bestand te parsen met het meest recent gebruikte scheidingsteken, dat velden en rijen identificeert. Het is belangrijk om het juiste scheidingsteken te selecteren, om QGIS zodanig in te schakelen dat het bestand op de juiste wijze wordt geparset. U kunt een scheidingsteken selecteren door te kiezen tussen:
CSV (komma gescheiden waarden) om het teken komma te gebruiken.
Reguliere expressie tekstscheider en voer tekst in in het veld Expressie. Gebruik bijvoorbeeld \t om het scheidingsteken naar tab te wijzigen (dit wordt in reguliere expressies gebruikt voor het teken tab).
Zelfgekozen tekstscheiders, kiezen uit enkele vooraf gedefinieerde scheidingstekens, zoals komma, spatie, tab, puntkomma, … .
Enkele andere handige opties kunnen worden gebruikt voor het herkennen van gegevens:
Aantal kopregels die overgeslagen kunnen worden: handig wanneer u de eerste regels in het bestand wilt vermijden bij het importeren, ofwel omdat het blanco regels zIjn, of met een andere opmaak.
De eerste regel bevat veldnamen: waarden in de eerste regel worden gebruikt als veldnamen, anders gebruikt QGIS de veldnamen field_1, field_2…
Veldtypen detecteren: automatisch het type veld herkennen. Indien niet geselecteerd worden alle attributen behandeld als tekstvelden.
Decimaal scheidingsteken is de komma: u kunt forceren dat een komma het decimale scheidingsteken is.
Spaties voor/na velden verwijderen: stelt u in staat spaties voor en achter de tekst van de velden te verwijderen.
Sla lege velden over.
Aangepaste Booleaanse letterlijken: stelt u in staat een aangepast stel tekenreeksen toe te voegen die zullen worden gedetecteerd als Booleaanse waarden.
QGIS probeert automatisch veldtypen te detecteren (tenzij Veldtypen detecteren niet is geselecteerd) door de inhoud van een optionele bijgevoegd CSVT-bestand te onderzoeken (bekijk: GeoCSV specification) en door het gehele bestand te scannen om er voor te zorgen dat alle waarden feitelijk kunnen worden geconverteerd zonder fouten, het veldtype waarop wordt teruggevallen is text.
Het gedetecteerde veldtype verschijnt onder de veldnaam in de voorbeeldtabel met gegevens en kan handmatig worden gewijzigd indien nodig.
En de volgende veldtypen worden ondersteund:
Boolean hoofdletterongevoelige koppels van letterlijken die worden geïnterpreteerd als Booleaanse waarden zijn 1/0, true/false, t/f, yes/no
Als het bestand eenmaal is geparst, stel Geometrie definitie in op
Punt coördinaten en geef de X-veld, Y-veld, Z-veld (voor 3-dimensionale gegevens) en M-veld (voor de dimensie maat) op als de laag van het type geometrie punt is en dergelijke velden bevat. Activeer het keuzevak DMS-coördinaten als de coördinaten zijn gedefinieerd als graden/minuten/seconden. Verschaf het van toepassing zijnde Geometrie CRS met de widget CRS selecteren.
Well known text (WKT) optie als de ruimtelijke informatie wordt weergegeven als WKT: selecteer het Geometrie-veld dat de geometrie WKT bevat en kies het van toepassing zijnde Type geometrie of laat QGIS dat automatisch detecteren. Geef het van toepassing zijnde Geometrie CRS op met de widget CRS selecteren.
Als het bestand geen ruimtelijke gegevens bevat, activeer dan Geen geometrieën (alleen attributentabel) en het zal worden geladen als een gewone tabel.
Ruimtelijke index gebruiken om de uitvoering van het weergeven en ruimtelijk selecteren van objecten te verbeteren.
Gebruik een subset index om het uitvoeren van subsetfilters te verbeteren (indien gedefinieerd in de laageigenschappen).
Bestand in de gaten houden om de wijzigingen aan het bestand door andere toepassingen terwijl QGIS wordt uitgevoerd bij te houden.
Aan het einde, klik op Toevoegen om de laag aan de kaart toe te voegen. In ons voorbeeld wordt een puntenlaag, genaamd Hoogte, toegevoegd aan het project en gedraagt zich als elke andere laag in QGIS. Deze laag is het resultaat van een query op het bronbestand .csv (deswege, eraan gekoppeld) en zou moeten worden opgeslagen om een ruimtelijke laag op schijf te krijgen.
DXF- en DWG-bestanden kunnen aan QGIS worden toegevoegd door ze eenvoudigweg te slepen-en-neerzetten vanuit het paneel Browser. U zult worden gevraagd de sublagen te selecteren die u aan het project zou willen toevoegen. Lagen worden toegevoegd met willekeurige eigenschappen voor de stijl.
Notitie
Voor DXF-bestanden die verschillende typen geometrie bevatten (punt, lijn en/of polygoon), zal de naam van de lagen worden gemaakt als <bestandsnaam.dxf> entiteiten <geometry type>.
Wanneer u de bestandsstructuur van DXF/DWG en de symbologie ervan in QGIS wilt behouden, wilt u waarschijnlijk het toegewezen gereedschap Project ► Importeren/Exporteren ► Lagen importeren vanuit DWG/DXF… gebruiken dat u in staat stelt:
elementen uit het bestand van de tekening in een database van GeoPackage te importeren.
geïmporteerde elementen toe te voegen aan het project.
In het dialoogvenster DWG/DXF importeren om de inhoud van het bestand met de tekening te importeren:
Voer de locatie in van de Bron tekening, d.i. het te importeren tekeningbestand DWG/DXF.
Specificeer het coördinaten referentiesysteem van de gegevens in het bestand van de tekening.
Voer de locatie van het Doelpakket in, d.i. het bestand van GeoPackage dat de gegevens zal bevatten. Als een bestaand bestand wordt opgegeven, zal dat worden overschreven.
Kies hoe blokken te importeren met het toegewezen combinatievak:
Geometrieën blokken uitbreiden importeer de blokken in het bestand van de tekening als normale elementen.
Geometrieën blokken uitbreiden en invoegpunten toevoegen importeert de blokken in het bestand van de tekening als normale elementen en voegt het invoerpunt toe als een puntlaag.
Alleen invoegpunten toevoegen: voegt de invoegpunten voor de blokken toe als een puntlaag.
Selecteer Bogen gebruiken om de geïmporteerde lagen te promoveren naar een type geometrie boog.
Gebruik de knop Importeren om de tekening te importeren in het doelbestand van GeoPackage. De database van GeoPackage zal automatisch worden gevuld met de inhoud van het bestand van de tekening. Afhankelijk van de grootte van het bestand kan dit enige tijd duren.
Nadat de .dwg- of .dxf-gegevens zijn geïmporteerd in de database van GeoPackage wordt het frame in de onderste helft van het dialoogvenster gevuld met de lijst met lagen van het geïmporteerde bestand. Daar kunt u selecteren welke lagen toe te voegen aan het project van QGIS:
Aan de bovenzijde, stel een Groepsnaam in om de bestanden van de tekening te groeperen in het project. Standaard is dit ingesteld op de bestandsnaam van het bronbestand van de tekening.
Selecteer weer te geven lagen: Elke geselecteerde laag wordt toegevoegd aan een ad hoc-groep die vectorlagen bevat voor de punt, lijn, label en gebiedsobjecten van de laag met de tekening. De stijl van de lagen zal lijken op hoe zij eruit zagen in *CAD.
Kies of de laag zichtbaar zou moeten zijn bij openen.
Selecteren van de optie Lagen samenvoegen plaatst alle lagen in één enkele groep.
Druk op OK om de lagen in QGIS te openen.
Fig. 15.10 Dialoogvenster voor het importeren van bestanden DWG/DXF
Het project OpenStreetMap is populair, omdat in veel landen geen vrije ruimtelijke gegevens, zoals digitale wegenkaarten, beschikbaar zijn. Het doel van het project OSM is om een vrij bewerkbare kaart van de wereld te maken uit gegevens van GPS, luchtfotografie en lokale kennis. QGIS verschaft ondersteuning voor gegevens van OSM om dit doel te ondersteunen.
Met het paneel Browser kunt u een bestand .osm laden in het kaartvenster, in welk geval u een dialoogvenster zult krijgen om sublagen te selecteren, gebaseerd op het type geometrie. De geladen lagen zullen alle gegevens bevatten van dat type geometrie in het bestand .osm, en zal de gegevensstructuur van het bestand osm behouden.
De eerste keer dat u gegevens laadt vanuit een database van SpatiaLite begint met:
klikken op de knop van de werkbalk SpatiaLite-laag toevoegen
selecteren van de optie SpatiaLite-laag toevoegen… uit het menu Kaartlagen ► Laag toevoegen
of door te typen Ctrl+Shift+L
Dit zal een venster openen dat u in staat zal stellen om ofwel te verbinden met een database van SpatiaLite, die al bekend is bij QGIS (die u kiest uit het keuzemenu) of om een nieuwe verbinding naar een nieuwe database te maken. Klik, om een nieuwe verbinding te definiëren, op Nieuw en gebruik de bestandsbrowser om naar uw database van SpatiaLite, wat een bestand is met de extensie .sqlite, te verwijzen.
QGIS ondersteunt ook het bewerken van gegevens via te bewerken Views in SpatiaLite.
Er bestaan heel veel verschillende bestandsindelingen voor het opslaan van GPS-gegevens. De indeling die QGIS gebruikt wordt GPX (GPS eXchange-indeling) genoemd, wat een standaardindeling voor uitwisseling is dat een willekeurig aantal waypoints, routes en tracks in hetzelfde bestand kan bevatten.
Gebruik de knop …Bladeren om het GPX-bestand te selecteren, gebruik dan de keuzevakken om de typen objecten te selecteren die u wilt laden vanuit dat GPX-bestand. Elk type object zal in een afzonderlijke laag worden geladen.
Voor het lezen en schrijven van tabellen vanuit een indeling voor een database die QGIS ondersteunt, moet u een verbinding maken naar die database. Hoewel paneel Browser in QGIS de eenvoudigste en aanbevolen manier is om te verbinden met en voor het gebruiken van databases, verschaft QGIS andere gereedschappen om met elk ervan te verbinden en hun tabellen te laden:
PostGIS-laag toevoegen… of door te typen Ctrl+Shift+D
MS SQL Server-laag toevoegen
Oracle Spatial-laag toevoegen… of door te typen Ctrl+Shift+O
SAP HANA Spatial-laag toevoegen… of door te typen Ctrl+Shift+G
Deze gereedschappen zijn toegankelijk vanuit ofwel de werkbalk Lagen beheren en het menu Kaartlagen ► Laag toevoegen ►. Verbinden met een database van SpatiaLite wordt beschreven in SpatiaLite-lagen.
Tip
Verbinding naar database maken vanuit het QGIS paneel Browser
Selecteren van de corresponderende indeling voor de database in de boom van Browser, klik met rechts en kiezen van Nieuwe verbinding zal u brengen naar het dialoogvenster Databaseverbinding.
De meeste dialoogvensters voor het maken van een verbinding volgen een algemene basis, die, als een voorbeeld, hieronder zal worden beschreven met behulp van het gereedschap voor de database van PostgreSQL. Voor aanvullende instellingen, specifiek voor andere providers, vindt u corresponderende beschrijvingen op:
De eerste keer dat u een gegevensbron van PostGIS gebruikt, moet u een verbinding maken naar een database die de gegevens bevat. Begin door te klikken op de toepasselijke knop zoals hierboven weergegeven, dat opent een dialoogvenster PostGIS-tabel(len) toevoegen (zie Fig. 15.15). Klik op de knop Nieuw om het dialoogvenster Nieuwe PostGIS-verbinding maken weer te geven om toegang te krijgen tot het beheer van de verbinding.
Fig. 15.12 Dialoogvenster Nieuwe PostGIS-verbinding maken
De voor een verbinding met PostGIS vereiste parameters worden hieronder uitgelegd. Voor de andere typen databases, bekijk hun verschillen op Bijzondere vereisten voor verbindingen.
Naam: Een naam voor deze verbinding. Het mag hetzelfde zijn als Database.
Service: Parameter Service om als alternatief te worden gebruikt voor hostnaam/poort (en potentieel database). Dit kan worden gedefinieerd in pg_service.conf. Bekijk het gedeelte PostgreSQL service verbindingsbestand voor meer details.
Host: Naam van de host voor de database. Dit moet een terug te vinden naam zijn, zoals die gebruikt wordt voor een TCP/IP-verbinding, of hoe de host te pingen. Als de database op dezelfde computer staat als QGIS, voer hier dan localhost in.
Poort: Poortnummer waar de server van de database van PostgreSQL naar luistert. De standaardpoort voor PostGIS is 5432.
Database: Naam van de database.
SSL mode: instellen encryptie voor SSL. De volgende opties zijn beschikbaar:
Voorkeur (de standaard): Ik heb niets met encryptie, maar ik neem de lasten van encryptie op de koop toe, als de server het ondersteunt.
Vereist: Ik wil dat mijn gegevens versleuteld worden, en ik accepteer de lasten. Ik vertrouw erop dat het netwerk er altijd voor zal zorgen dat ik wordt verbonden met de server die ik wil.
Verifiëren CA: Ik wil dat mijn gegevens versleuteld worden, en ik accepteer de lasten. Ik wil zeker weten dat ik ben verbonden met een server die ik vertrouw.
Volledig verifiëren: Ik wil dat mijn gegevens worden versleuteld, en ik accepteer de lasten. Ik wil zeker weten dat ik wordt verbonden met een server die ik vertrouw en dat het die is welke ik specificeer.
Toestaan: Ik heb niets met beveiliging, maar ik neem de lasten van encryptie op de koop toe, als de server daar op staat.
Uitschakelen: Ik heb niets met beveiliging en ik wil niet de lasten van encryptie dragen.
Authenticatie, Basis.
Gebruikersnaam: Gebruikersnaam die gebruikt is om in te loggen in de database.
Wachtwoord: Wachtwoord dat gebruikt is met Gebruikersnaam om te verbinden met de database.
U kunt een of beide parameters Gebruikersnaam en Wachtwoord opslaan, in welk geval zij standaard zullen worden gebruikt, elke keer als u met deze database moet verbinden. Indien niet opgeslagen, zult u worden gevraagd de inloggegevens op te geven om voor volgende sessies in QGIS te verbinden met de database. De parameters voor de verbinding die u hebt ingevoerd worden opgeslagen in een tijdelijke interne cache en teruggegeven wanneer een gebruikersnaam/wachtwoord voor dezelfde database wordt gevraagd, totdat u de huidige sessie van QGIS beëindigt.
Waarschuwing
QGIS Gebruikersinstellingen en beveiliging
Het op de tab Authenticatie opslaan van Gebruikersnaam en Wachtwoord zal niet beveiligde inloggegevens behouden in de configuratie van de verbinding. Deze inloggegevens zullen zichtbaar zijn als u, bijvoorbeeld, het projectbestand deelt met iemand. Daarom wordt geadviseerd om uw inloggegevens in plaats daarvan op te slaan in een configuratie voor Authenticatie (tab Configuraties - Bekijk ook Authenticatiesysteem voor meer details) of in een verbindingsbestand voor de service (bekijk bijvoorbeeld PostgreSQL service verbindingsbestand).
Authenticatie, Configuraties. Kies een configuratie voor de authenticatie. U kunt configuraties toevoegen met de knop . Keuzen zijn:
Basis authenticatie
PKI PKCS#12-authenticatie
PKI-paden authenticatie
PKI opgeslagen identiteitscertificaat
Optioneel, afhankelijk van het type database, kunnen de volgende keuzevakken worden geactiveerd:
Toon alleen lagen in de kaartlagen registers
Niet het type geometrie bepalen voor onbeperkte kolommen (GEOMETRY)
Alleen in het ‘publieke’-schema kijken
Ook tabellen zonder geometrie tonen
Gebruik ’estimated table statistics’
Opslaan/laden van projecten van QGIS in de database toestaan - meer details hier
Opslaan/laden van metadata van lagen van QGIS in de database toestaan - meer details hier
Tip
Geschatte metadata voor tabel gebruiken om bewerkingen te versnellen
Bij het initialiseren van lagen, zouden verscheidene query’s nodig kunnen zijn om de karakteristieken van de geometrieën, die zijn opgeslagen in de tabel van de database, vast te stellen. Als de optie Gebruik geschatte tabelstatistieken is geselecteerd, bekijken deze query’s slechts een monster van de rijen en gebruiken de tabelstatistieken, in plaats van de gehele tabel. Dit kan bewerkingen op grote gegevenssets aanzienlijk versnellen, maar zou kunnen resulteren in onjuiste karakterisatie van lagen (bijv. de telling van objecten van gefilterde lagen zou niet nauwkeurig kunnen worden bepaald) en zou zelfs vreemd gedrag kunnen veroorzaken, als kolommen, die geacht worden uniek te zijn, dat feitelijk niet zijn.
Als alle parameters en opties eenmaal zijn ingesteld, kunt u de verbinding testen door te klikken op de knop Verbinding testen of toepassen door te klikken op de knop OK. Vanuit PostGIS-laag toevoegen, klik nu op Verbinden, en het dialoogvenster wordt gevuld met tabellen uit de geselecteerde database (zoals weergegeven in Fig. 15.15).
Het service verbindingsbestand maakt het mogelijk dat in PostgreSQL parameters voor een verbinding worden geassocieerd met één enkele naam van een service. Die naam van een service kan dan worden gespecificeerd door een cliënt en de geassocieerde instellingen zullen worden gebruikt.
Het is genaamd .pg_service.conf op systemen van *nix (GNU/Linux, macOS etc.) en pg_service.conf op Windows.
Er staan twee services in het bovenstaande voorbeeld: water_service en wastewater_service. U kunt deze gebruiken om te verbinden vanuit QGIS, pgAdmin, etc. door alleen de naam van de service te specificeren waarmee u wilt verbinden (zonder de omsluitende haakjes). Als u de service wilt gebruiken met psql, kunt u psqlservice=water_service gebruiken.
Wanneer u de wachtwoorden niet op wilt slaan in het servicebestand, kunt u de optie .pg_pass gebruiken.
Notitie
QGIS Server en service
Bij het gebruiken van een servicebestand en QGIS Server moet u ook de service aan de kant van de server configureren. U kunt de documentatie van QGIS Server volgen.
Op besturingssystemen van *nix (GNU/Linux, macOS etc.) kunt u het bestand .pg_service.conf opslaan in de thuismap van de gebruiker en cliënten van PostgreSQL zullen zich daar automatisch van bewust zijn. Als bijvoorbeeld de ingelogde gebruiker web is, zou .pg_service.conf worden opgeslagen in de map /home/web/ om direct te kunnen werken (zonder enige andere omgevingsvariabelen te specificeren).
U kunt de locatie van het servicebestand specificeren door een omgevingsvariabele PGSERVICEFILE te maken (bijv. voer de opdracht exportPGSERVICEFILE=/home/web/.pg_service.conf uit onder uw *nix besturingssysteem om de variabele PGSERVICEFILE tijdelijk in te stellen)
U kunt het servicebestand ook systeembreed beschikbaar maken (alle gebruikers), ofwel door het bestand .pg_service.conf te plaatsen in pg_config--sysconfdir of door de omgevingsvariabele PGSYSCONFDIR toe te voegen om de map te specificeren die het servicebestand bevat. Als servicedefinities met dezelfde naam bestaan in het bestand van de gebruiker en van het systeem, heeft dat van de gebruiker voorrang.
Waarschuwing
Er zijn enkele valkuilen onder Windows:
Het servicebestand zou moeten worden opgeslagen als pg_service.conf en niet als .pg_service.conf.
Het servicebestand zou moeten worden opgeslagen in de indeling voor Unix om te kunnen werken. Eén manier om dat te doen is door het te openen in Notepad++ en dan Bewerken -> Formaat -> UNIX-indeling -> Bestand opslaan.
U kunt omgevingsvariabelen op verscheidene manieren toevoegen; een geteste, waarvan bekend is dat het betrouwbaar is, is Configuratiescherm ► Systeem en beveiliging ► Systeem ► Geavanceerde systeeminstellingen ► Omgevingsvariabelen toevoegen van PGSERVICEFILE aan het pad - bijv. C:\Users\John\pg_service.conf
Na het toevoegen van een omgevingsvariabele zou u mogelijk uw computer opnieuw moeten opstarten.
De ruimtelijke objecten in Oracle Spatial helpen gebruikers bij het beheren van geografische en locatie-gegevens in een eigen type binnen een database van Oracle. In aanvulling op enkele opties in Een opgeslagen verbinding maken, stelt het dialoogvenster voor:
Database SID of SERVICE_NAME van de Oracle instantie;
Poort: Poortnummer waar de server van de database van Oracle naar luistert. De standaard poort is 1521;
Opties: Specifieke opties voor verbindingen van Oracle (bijv. OCI_ATTR_PREFETCH_ROWS, OCI_ATTR_PREFETCH_MEMORY). De indeling van de tekenreeks voor de optie is een door puntkomma’s gescheiden lijst van namen van opties of paren van optie=waarde;
Werkruimte: De werkruimte waarnaar moet worden geschakeld;
Schema: Schema waarin de gegevens zijn opgeslagen
Optioneel kunt u de volgende keuzevakken selecteren:
Kijk alleen in de tabel Metadata: dit beperkt de weergegeven tabellen tot die welke aanwezig zijn in de weergave all_sdo_geom_metadata. Dit kan de initiële weergave van ruimtelijke tabellen aanzienlijk versnellen.
Alleen zoeken naar tabellen van de gebruiker: bij het zoeken naar ruimtelijke tabellen, beperk het zoeken tot alleen die tabellen waar de gebruiker eigenaar van is.
Ook tabellen zonder geometrie tonen: geeft aan dat ook tabellen zonder geometrie standaard in de lijst getoond zouden moeten worden.
Gebruik geschatte tabelstatistieken voor de laag metadata: wanneer een laag wordt aangemaakt wordt er ook verschillende metadata aangemaakt voor de tabel in Oracle. Deze bevat informatie als het bijhouden van het aantal regels, het type geometrie en het bereik van alle geometrieën in de tabel. Het bijhouden van deze metadata is tijdrovend als de tabellen veel records bevatten. Door deze optie te activeren, worden de volgende snelle bewerkingen voor de metadata uitgevoerd: Het aantal regels wordt bepaald vanuit all_tables.num_rows. De bereiken van elke tabel worden altijd bepaald met de functie SDO_TUNE.EXTENTS_OF, zelfs wanneer er een laagfilter wordt gebruikt. Het bepalen van het type geometrie wordt bepaald uit de eerste 100 niet null regels in de tabel.
Alleen aanwezige typen geometrie: toon alleen bestaande typen geometrie en biedt niet aan om andere toe te voegen.
Aanvullende attributen geometrie opnemen
Tip
Oracle Spatial-lagen
Normaal gesproken wordt een ruimtelijke laag in ORACLE gedefinieerd door een item in de tabel USER_SDO_METADATA.
Het wordt aanbevolen dat uw tabellen een primaire sleutel hebben, om er voor te zorgen dat de gereedschappen voor selecteren correct werken.
U moet, om een nieuwe verbinding voor MS SQL Server te maken, de volgende informatie opgeven in het dialoogvenster Verbindingsdetails:
Naam van verbinding
Provider/DSN
Host
informatie voor Inloggie. U kunt kiezen voor Opslaan van uw inloggegevens.
Navigeer naar het gedeelte Database details en klik op de knop Lijst van databases om de beschikbare gegevenssets te bekijken. Selecteer de gegevenssets die u wilt, en druk dan op OK. Optioneel kunt u ook Verbinding testen uitvoeren. Als u eenmaal hebt geklikt op OK zal het dialoogvenster Nieuwe MS SQL Serververbinding maken sluiten en druk in Databronnen beheren op Verbinden, selecteer een laag en klik dan op Toevoegen.
Optioneel kunt u de volgende opties activeren:
Alleen in de geometrie-metadatakolommen kijken
Laagbereik uit tabel geometry_columns gebruiken, dit keuzevak is afhankelijk van het eerste; het blijft uitgeschakeld, tenzij de eerste optie is geselecteerd.
Primaire sleutel uit tabel geometry_columns gebruiken
Ook tabellen zonder geometrie tonen: tabellen zonder een aangehechte kolom geometrie zullen ook in de beschikbare lijst met tabellen worden weergegeven.
Gebruik geschatte tabelparameters: alleen geschatte metadata van de tabel zal worden gebruikt. Dit vermijdt een trage scan van de tabel, maar zou kunnen resulteren in onjuiste eigenschappen voor de laag, zoals laagbereik.
Afhandeling van ongeldige geometrieën overslaan: alle afhandeling van records met ongeldige geometrieën zal worden uitgeschakeld. Dit versnelt de provider, echter, als er enige ongeldige geometrieën aanwezig zijn in de tabel, dan is het resultaat onvoorspelbaar en zou ontbrekende records kunnen hebben. Selecteer deze optie alleen als u er zeker van bent dat alle geometrieën die aanwezig zijn in de database geldig zijn, en dat eventueel nieuwe toegevoegde geometrieën of tabellen ook geldig zijn.
Alleen een subset van schema’s gebruiken zal u in staat stellen schema’s voor de verbinding van MS SQL te filteren. Indien ingeschakeld zullen alleen geselecteerde schema’s worden weergegeven. U kunt met rechts klikken voor Selecteren of Deselecteren van elk schema in de lijst.
U hebt de SAP HANA Client nodig om te kunnen verbinden met een database van SAP HANA. U kunt de SAP HANA Client voor uw platform downloaden van de SAP Development Tools website.
Fig. 15.14 Dialoogvenster Nieuwe SAP HANA-verbinding maken
De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:
Naam: Een naam voor deze verbinding.
Stuurbestand (driver): De naam van het stuurprogramma van HANA ODBC. Het is HDBODBC als u 64-bit QGIS gebruikt, HDBODBC32 als u 32-bit QGIS gebruikt. De van toepassing zijnde naam van het stuurprogramma wordt automatisch ingevoerd.
Driver: Voer de naam in waaronder de SAP HANA ODBC-driver is geregistreerd in /etc/odbcinst.ini of het volledige pad naar de SAP HANA ODBC-driver. Het installatieprogramma voor de SAP HANA Client zal standaard de ODBC-driverinstalleren naar /usr/sap/hdbclient/libodbcHDB.so.
Host: De naam van de host van de database.
Identificatie: Identificeert de instantie waarmee moet worden verbonden op de host. Dit kan zijn Nummer instantie of Nummer poort. Nummers van instanties bestaan uit twee getallen, poortnummers zijn in het bereik van 1 tot en met 65,535.
Modus: Specificeert de modus waarin de SAP HANA-instantie wordt uitgevoerd. Met deze instelling wordt alleen rekening gehouden als Identificatie is ingesteld op Nummer instantie. Als de database meerdere containers host, kunt u ofwel verbinden met een huurder met de naam die is opgegeven bij Gepachte database of u kunt verbinden met de systeemdatabase.
Schema: Deze parameter is optioneel. Als een naam voor een schema wordt opgegeven, zal QGIS alleen zoeken naar gegevens in dat schema. Als dit veld leeg wordt gelaten, zal QGIS naar gegevens zoeken in alle schema’s.
Authenticatie ► Basis.
Gebruikersnaam: Gebruikersnaam die gebruikt wordt om te verbinden met de database.
Wachtwoord: Wachtwoord dat gebruikt wordt om te verbinden met de database.
SSL-instellingen
Encryptie TLS/SSL inschakelen: Schakelt encryptie TLS 1.1 - TLS1.2 in. De server zal de hoogst beschikbare kiezen.
Provider: Specificeert de provider voor de cryptografische bibliotheek, gebruikt voor SSL-communicatie. sapcrypto zou moeten werken op alle platformen, openssl zou moeten werken op , mscrypto zou moeten werken op en commoncrypto vereist dat CommonCryptoLib is geïnstalleerd.
SSL-certificaat valideren: Indien geselecteerd zal het SSL-certificaat worden gevalideerd met de truststore die is opgegeven in het Truststore-bestand met publieke sleutel.
Hostnaam overschrijven in certificaat: Specificeert de hostnaam die wordt gebruikt om de identiteit van de server te verifiëren. De hier gespecificeerde hostnaam verifieert de identiteit van de server in plaats van de hostnaam waarmee de verbinding werd gemaakt. Als u * specificeert als de hostnaam, dan wordt de hostnaam van de server niet gevalideerd. Andere jokertekens zijn niet toegestaan.
Bestand sleutelopslag met private sleutel: Momenteel genegeerd. Deze parameter zou het in de toekomst mogelijk moeten maken te authenticeren via certificaat in plaats van via gebruikersnaam en wachtwoord.
Bestand vertrouwde sleutelopslag met publieke sleutel: Specificeert het pad naar een bestand voor vertrouwde opslag dat de publieke certificaten van de server bevat voor het gebruiken met OpenSSL. Gewoonlijk bevat de vertrouwde opslag het broncertificaat of het certificaat van de autoriteit voor certificaten die de publieke certificaten voor de server heeft ondertekend. Als u de cryptografische bibliotheek CommonCryptoLib of msCrypto gebruikt, laat deze eigenschap dan leeg.
Alleen zoeken naar tabellen van de gebruiker: Indien geselecteerd zoekt QGIS alleen naar tabellen en weergaven waarvan de gebruiker, die is verbonden met de database, eigenaar is.
Ook tabellen zonder geometrie tonen: Indien geselecteerd zoekt QGIS ook naar tabellen en weergaven die geen ruimtelijke kolom bevatten.
Tip
Verbinden met SAP HANA Cloud
Wanneer u wilt verbinden met een instantie van SAP HANA Cloud, moet u gewoonlijk het Nummer poort instellen op 443 en Encryptie TLS/SSL inschakelen selecteren.
Als u eenmaal één of meer verbindingen naar een database hebt gedefinieerd (zie het gedeelte Een opgeslagen verbinding maken), kunt u er lagen mee laden. Natuurlijk vereist dat dat gegevens beschikbaar zijn. Bekijk het gedeelte Importeren van gegevens in PostgreSQL voor een bespreking over het importeren van gegevens in een database van PostgreSQL.
U kunt de volgende stappen uitvoeren om een laag te laden uit een database:
Kies de verbinding vanuit de keuzelijst en druk op Verbinden.
Selecteer of deselecteer het keuzevak Ook tabellen zonder geometrie tonen
Optioneel, gebruik enkele Zoekopties om de lijst met tabellen te verkleinen tot die welke overeenkomen met uw zoekactie. U kunt deze optie ook instellen voordat u op de knop Verbinden drukt, wat het ophalen uit de database versnelt.
Zoek naar de laag/lagen die u wilt toevoegen in de lijst van beschikbare lagen.
Selecteer het door er op te klikken. U kunt meerdere lagen selecteren door de Shift- of Ctrl-toets ingedrukt te houden tijdens het klikken.
Gebruik, indien van toepassing, de knop Filter instellen (of dubbelklik op de laag) om het dialoogvenster Querybouwer te openen (bekijk het gedeelte Querybouwer) en definieer welke objecten uit de geselecteerde laag moeten worden geladen. De expressie voor het filter verschijnt in de kolom sql. Deze beperking kan worden verwijderd of bewerkt in het frame Laageigenschappen ► Algemeen ► Provider objectfilter.
Het keuzevak in de kolom OpIDselecteren, dat standaard is geactiveerd, haalt de object-ID’s op zonder de attributen en versnelt over het algemeen het laden van gegevens.
Klik op de knop Toevoegen om de laag toe te voegen aan het kaartvenster.
Het paneel Browser gebruiken om het laden van tabel(len) van databases te versnellen
Toevoegen van databasetabellen vanuit Databronnen beheren kan soms tijdverslindend zijn, omdat QGIS statistieken en eigenschappen vooraf ophaalt (bijv. type geometrie en veld, CRS, aantal objecten) voor elke tabel. Om dit te vermijden is het beter, als de verbinding is ingesteld, om het paneel Browser of Databronnen beheren te gebruiken om de tabellen van de database met slepen-en-neerzetten naar het kaartvenster te brengen.
Standaard kan QGIS metadata voor lagen ophalen vanuit de verbinding of de gegevensproviders die het opslaan van metadata mogelijk maken (meer details in metadata opslaan naar de database). Het paneel Zoeken metadata ` maakt het mogelijk door de lagen te bladeren via hun metadata en die dan toe te voegen aan het project (ofwel met dubbelklikken of met de knop :guilabel:`Toevoegen). De lijst kan worden gefilterd:
op tekst, bekijken van een set eigenschappen van metadata (identificatie, titel, abstract)
op ruimtelijk bereik, met het huidige bereik van project of bereik van het kaartvenster
op het type laag (geometrie)
Notitie
De bronnen voor de metadata zijn geïmplementeerd door een systeem voor providers van metadata voor lagen dat kan worden uitgebreid met plug-ins.
Laagdefinities kunnen worden opgeslagen als een Laag-definitiebestand (QLR - .qlr) met behulp van Exporteren ► Opslaan als Laag-definitiebestand… in het contextmenu van de laag.
De indeling QLR maakt het mogelijk om “complete” QGIS-lagen te delen met andere gebruikers van QGIS. QLR-bestanden bevatten koppelingen naar de gegevensbronnen en alle benodigde QGIS stijlinformatie om de laag op te kunnen maken.
QLR-bestanden worden in het paneel Browser weergegeven en kunnen worden gebruikt om lagen toe te voegen (met hun opgeslagen stijlen) aan het paneel Lagen. U kunt ook QLR-bestanden slepen en neerzetten vanuit de systeem bestandsbeheerder in het kaartvenster.
Met QGIS kunt u toegang verkrijgen tot verschillende typen webservices van OGC (WM(T)S, WFS(-T), WCS, CSW, …). Dankzij QGIS Server kunt u dergelijke services ook publiceren. QGIS Server Gebruikershandleiding bevat beschrijvingen van deze mogelijkheden.
Vectortegel-services kunnen worden toegevoegd via de tab Vectortegel van het dialoogvenster Databronnen beheren of het contextmenu van het item Vector Tiles in het paneel Browser. Services kunnen ofwel een Nieuwe algemene verbinding… of een Nieuwe ArcGIS Vectortegel serviceverbinding… zijn.
U stelt een service in door toe te voegen:
een Naam
de URL: van het type http://example.com/{z}/{x}/{y}.pbf voor algemene services en http://example.com/arcgis/rest/services/Layer/VectorTileServer voor op ArcGIS gebaseerde services. De service moet tegels verschaffen in de indeling .pbf.
het Min. zoomniveau en het Max. zoomniveau. Vectortegels hebben een piramide-structuur. Door deze opties te gebruiken heeft u de mogelijkheid om individueel lagen uit de piramide van tegels te maken. Deze lagen zullen dan worden gebruikt om de vectortegel in QGIS te renderen.
Voor projecties in Mercator (gebruikt door OpenStreetMap Vector Tiles) Geeft zoomniveau 0 de gehele wereld weer op een schaal van 1:500.000.000. Zoomniveau 14 vertegenwoordigt de schaal 1:35.000.
een URL stijl: een URL naar een MapBox GL JSON stijlconfiguratie. Indien opgegeven dan zal die stijl elke keer worden toegepast als de lagen van de verbinding worden toegevoegd aan QGIS. In het geval van serviceverbindingen van de ArcGis vectortegel, overschrijft de URL de configuratie voor de standaard stijl in de configuratie van de server.
Configuraties kunnen worden opgeslagen naar een bestand .XML (Opslaan) via het item Vectortegel in het dialoogvenster Databronnen beheren of het contextmenu daarvan in het paneel Browser. Op dezelfde wijze kunnen zij vanuit een bestand worden toegevoegd (Laden).
Als eenmaal een verbinding naar een service voor vectortegels is ingesteld, is het mogelijk om:
Bewerken van de instellingen voor de verbinding van de vectortegels
Verwijderen van de verbinding
Vanuit het paneel Browser, klik met rechts boven het item en u kunt ook:
Laag aan project toevoegen: een dubbelklik voegt de laag ook toe
Bekijk de Laageigenschapopen… en krijg toegang tot metadata en een voorbeeld van de gegevens die door de service worden verschaft. Meer instellingen zijn beschikbaar als de laag in het project is geladen.
XYZ-tegelservices kunnen worden toegevoegd via de tab XYZ van het dialoogvenster Databronnen beheren of het contextmenu van het item XYZ Tiles in het paneel Browser. Standaard verschaft QGIS enkele standaard en klaar-om-te-gebruiken XYZ Tiles-services:
OpenStreetMap voor toegang tot de 2D-kaart van de wereld. Fig. 15.18 geeft het dialoogvenster weer met de configuratie van de OpenStreetMap XYZ Tile-service.
Druk, om ene nieuwe service toe te voegen, op Nieuw (respectievelijk Nieuwe verbinding in het paneel Browser ) en geef op:
de Resolutie tegel: mogelijke waarden zijn Onbekend (niet op schaal gebracht), Standaard (256x256 / 96DPI) en Hoog (512x512 / 192DPI)
Interpretatie: converteert WMTS/XYZ raster gegevenssets naar een rasterlaag van het type enkele band float volgens een vooraf gedefinieerd schema voor de codering. Ondersteunde schema’s zijn Standaard (er wordt geen conversie uitgevoerd), MapTiler Terrein RGB en Terrarium Terrein RGB. De geselecteerde converter zal de RGB bronwaarden vertalen naar waarden float voor elke pixel. Eenmaal geladen zal de laag worden weergegeven als een enkelband, zwevende punt getal rasterlaag, klaar voor het opmaken met de gewone :ref:`raster renderers ` voor QGIS.
Druk op OK om de verbinding te maken. Het zal dan mogelijk zijn:
Toevoegen van de nieuwe laag aan het project; hij wordt geladen met de naam die is opgegeven in de instellingen.
Bewerken van de instellingen voor de verbinding van de XYZ-tegels
Verwijderen van de verbinding
Vanuit het paneel Browser, klik met rechts boven het item en u kunt ook:
Laag aan project toevoegen: een dubbelklik voegt de laag ook toe
Bekijk de Laageigenschapopen… en krijg toegang tot metadata en een voorbeeld van de gegevens die door de service worden verschaft. Meer instellingen zijn beschikbaar als de laag in het project is geladen.
Configuraties kunnen worden opgeslagen naar een bestand .XML (Opslaan) via het item XYZ in het dialoogvenster Databronnen beheren of het contextmenu daarvan in het paneel Browser. Op dezelfde wijze kunnen zij vanuit een bestand worden toegevoegd (Laden).
Het XML-bestand voor OpenStreetMap ziet er zo uit:
Het is ook mogelijk XYZ-tegels toe te voegen aan een project zonder de instellingen voor de verbinding op te moeten slaan in uw gebruikersprofiel (bijv. voor een gegevensset die u maar een keer nodig hebt). Bewerk op de tab Databronnen beheren ► XYZ enkele eigenschappen in de groep Verbindingsdetails. Het hierboven vermelde veld Naam zou moeten wijzigen naar Aangepast. Druk op Toevoegen om de laag in het project te laden. Hij zal standaard worden benoemd als XYZ-laag.
ArcGIS REST-servers kunnen worden toegevoegd via de tab ArcGIS REST-server van het dialoogvenster Databronnen beheren of het contextmenu van het item ArcGIS REST-server in het paneel Browser. Druk op Nieuw (respectievelijk Nieuwe verbinding) en geef op:
Verbindingen van ArcGIS Feature Service die hun corresponderende eindpunt-URL’s voor het Portal hebben ingesteld kunnen worden verkend via groepen inhoud in het paneel Browser.
Als een verbinding de eindpunten voor het Portal heeft ingesteld, dan zal het uitbreiden van de verbinding in de Browser een map “Groepen” en “Services” weergeven, in plaats van de volledige lijst met services die gewoonlijk wordt weergegeven. Uitbreiden van de map Groepen zal een lijst met alle groepen voor inhoud weergeven waarvan de gebruiker lid is, elk daarvan kan worden uitgebreid om de items voor de service weer te geven die tot die groep behoren.
Configuraties kunnen worden opgeslagen naar een bestand .XML (Opslaan) via het item ArcGIS REST-server in het dialoogvenster Databronnen beheren of het contextmenu daarvan in het paneel Browser. Op dezelfde wijze kunnen zij vanuit een bestand worden toegevoegd (Laden).
Als eenmaal een verbinding naar een ArcGIS REST-server is ingesteld, is het mogelijk om:
Bewerken van de instellingen voor de verbinding van ArcGIS REST-server
Verwijderen van de verbinding
Bijwerken van de verbinding
een filter gebruiken voor de beschikbare lagen
kiezen uit een lijst met beschikbare lagen met de optie voor Alleen objecten bevragen die het huidige zichtbare bereik overlappen
Vanuit het paneel Browser, klik met rechts boven het item en u kunt:
Bijwerken
Verbinding bewerken…
Verbinding verwijderen…
Info service bekijken wat de standaard webbrowser zal openen en de Service Info zal weergeven.
Klik met rechts op het item van de laag en u kunt ook:
Info service bekijken wat de standaard webbrowser zal openen en de Service Info zal weergeven.
Laag exporteren… ► Naar bestand…
Laag aan project toevoegen: een dubbelklik voegt de laag ook toe
Bekijk de Laageigenschapopen… en krijg toegang tot metadata en een voorbeeld van de gegevens die door de service worden verschaft. Meer instellingen zijn beschikbaar als de laag in het project is geladen.