QGIS ondersteund verschillende mogelijkheden om OGR, SpatiaLite, PostGIS, MSSQL Spatial en Oracle Spatial vectorlagen en tabellen te bewerken.
Notitie
Het bewerken van GRASS vectorlagen gaat anders - zie Digitizing and editing a GRASS vector layer for details.
Tip
Tegelijk Bewerken
Deze versie van QGIS houdt niet bij of er iemand toevallig hetzelfde object bewerkt. De laatste die zijn bewerkte object opslaat wint.
Voordat we de hoekpunten gaan bewerken doen we er goed aan eerst de snapping toleranties en de zoek radius in te stellen zodat het bewerken van vector laag geometrieën beter zal gaan.
De Snapping tolerantie is de afstand die qg gebruikt om te zoeken naar het dichtsbijzijnde hoekpunt en/of lijnsegment waar een nieuw hoekpunt geplaatst of een bestaand hoekpunt naar verplaatst moet worden. Wanneer de muiscursor verder dan die afstand van een bestaand hoekpunt bevindt dan zal het hoekpunt daar geplaatst worden waar de muiscursor zich bevindt. Binnen die afstand zal deze naar een bestaand hoekpunt ‘snappen’! De instellingen van de snapping tolerantie heeft effect op een aantal bewerkingstools.
Een standaard project snapping tolerantie kan worden ingesteld via het menu Instellingen ‣ Opties. Op de Mac: ga naar QGIS ‣
Extra..., onder Linux: Bewerken ‣
Opties. In het tabblad Digitaliseren kun je bij de standaard snap modus kiezen tussen Naar hoekpunt, Naar segment en Naar hoekpunt en segment. Je kunt ook een standaard snapping tolerantie en een zoek radius voor vertex bewerkingen instellen. De toleraties kunnen ingesteld worden op kaarteenheden of in pixels. Het nadeel van het gebruik van kaarteenheden is dat je dan telkens na in- en uitzoomen de toleranties telkens moet aanpassen. Bij het gebruik van pixels heb je daar weinig last van. Bij een kaartschaal van 1:10.000 is een Snapping tolerantie in kaarteenheden van zo’n 100 meter een werkbare instelling.
Een kaartlaag gebaseerde snapping tolerantie kan worden ingesteld door te kiezen voor Instellingen ‣ (of Bestand ‣) ‘Snapping’-opties... om de snapping modus en tolerantie voor elke laag in te stellen (zie figure_edit_1 ).
Opm: Indien de laaggebasseerde instellingen zijn gebruikt, zullen deze worden gebruikt in plaats van de standaard instellingen. Wanneer je één laag moet bewerken waarbij de hoekpunten moeten snappen naar de hoekpunten van een andere laag, activeer dan snapping voor die andere laag en maak de standaard snappingtoleranties een stuk kleiner. Daarnaast zal snapping niet plaatsvinden naar lagen die niet aanstaan in de snapping opties voor kaartlagen, ook niet na het instellen van de standaard snapping toleranties. Dus zorg ervoor dat deze lagen waar je wel naar toe wilt snappen aangevinkt zijn.
Figure Edit 1:
De zoekradius is de afstand die QGIS gebruikt om het dichtsbijzijnde hoekpunt te vinden wanneer je op de kaart klikt. Wanneer er zich binnen die afstand geen hoekpunt aangetroffen wordt, dan zal er een melding verschijnen dat er geen hoekpunt gevonden is om te bewerken. Zowel snap tolerantie als zoek radius kunnen in pixels en kaarteenheden gegeven worden en het vereist wat uitzoekwerk om de goede instellingen te vinden. Wanneer je een te grote snap tolerantie instelt, dan heb je een grote kans dat deze naar het verkeerde hoekpunt snapt. Wanneer de zoek radius te klein is zal deze niets vinden om te verplaatsen.
De zoekradius voor het bewerken van hoekpunten in laageenheden kan worden ingesteld in het tabblad :guilabel`Digitaliseren` onder Instellingen ‣ Opties. Dezelfde plaats waar je de standaard snapping tolerantie instelt.
Voordat je een laag gaat bewerken, moet je inzoomen op het betreffende gebied. Dit voorkomt dat alle hoekpunten die je kunt bewerken getekend moeten worden voor de hele laag, dat kost meer tijd.
Naast het gebruik van de knoppen Kaart verschuiven en de
Inzoomen /
Uitzoomen op de werkbalk kun je ook het muiswieltje, de spatiebalk en de pijltjestoetsen gebruiken.
Tijdens het digitaliseren kun je met het ingedrukte muiswieltje binnen de kaart, het kaartbeeld verplaatsen. Wanneer je het muiswieltje naar je toe rolt zal het kaartbeeld uitzoomen en wanneer je het muiswieltje van je af rolt inzoomen. De plaats van de muiscursor zal het centrum van het gebied zijn waar je op in of uitzoomt. Je kunt het gedrag voor het in- en uitzoomen met het muiswieltje aanpassen onder het tabblad Kaart gereedschap onder het menu Extra ‣ Opties ....
Tijdens het digitaliseren kun je het kaartbeeld verplaatsen met behulp van de pijltjestoetsen. Plaats de muiscursor in het kaartbeeld en druk op de rechter- of de linkerpijltjestoets om het kaartbeeld naar het oosten of het westen te verplaatsen. Met de pijltjestoets omhoog of omlaag kun je het kaartbeeld naar het noorden of naar het zuiden verplaatsen.
Met ingedrukte spatiebalk, kun je met de muiscursor het kaartbeeld verplaatsen in de richting waar je de muiscursor naar toe beweegt. Met de toetsen PgUp en PgDown van je toetsenbord kun je in- en uitzoomen op de kaart zonder je digitaliseer sessie te onderbreken.
Vanuit het menu Snapping opties kun je ook instellen of er bij bewerkingen rekening moet worden gehouden met topologische relaties tussen lagen onderling. Deze dialoog kan worden opgestart vanuit het hoofdmenu via Extra ‣ Snapping opties .... Hier kun je het aanvinkvakje Topologisch bewerken aanzetten aanvinken en/of je kunt voor polygoonlagen de kolom
Voorkom kruisingen aanvinken waarmee voorkomen wordt dat polygoonvlakken elkaar overlappen.
De optie Topologisch bewerken aanzetten is voor het bewerken en onderhouden van polygoon-objecten met gedeelde grenzen. QGIS herkent gedeelde grenzen tussen vlakken en wanneer je een hoekpunt van een grens verplaatst, dan zal QGIS ook direct de geometrie van (het) andere vlakobject(en), waar deze grens een onderdeel van vormt, aanpassen. Wanneer deze optie aanstaat dan zal tijdens het inbrengen van nieuwe polygoonobjecten het ‘overbodig’ overlappende gedeelte van het nieuwe vlak worden verwijderd en de grens exact aansluitend worden gemaakt. Zorg er bij het opvoeren van het nieuwe vlak er dan wel voor dat het beginpunt en het eindpunt van de grens waar de overlapping begint gelijk zijn. Op deze manier kun je veel sneller een gedeelde grens opvoeren die vaak bestaat uit meerdere punten.
De tweede topologische instelling die je kunt instellen is het aanvinkvak in de kolom Voorkom kruisingen, waarbij het aanvinkvak alleen aanwezig is voor polygonen. Wanneer deze aanwezig is en je voert een polygoon op waarbij de grens zichzelf snijd waardoor er meer dan 1 aaneengesloten vlak ontstaat, dan zal er direkt een melding volgen die de gebruiker daarop attendeert, maar die het aanmaken van het object niet voorkomt! Staat het aanvinkvak ‘Voorkom kruisingen’ niet aangevinkt, dan blijft die melding achterwege. In de praktijk blijkt dat deze controle er ook voor zorgt dat binnen een bestaande polygoon, voor een laag waar deze controle voor aanstaat, niet een andere polygoon kan worden opgevoerd die daar geheel binnen valt. In de engelse handleiding staat bovendien dat de optie Voorkom kruisingen indien aangezet helpt bij het digitaliseren van aansluitende grenzen, maar het is de optie Topologisch bewerken aanzetten die daarvoor zorgt.
Een andere optie is het aanvinkvak Snappen op snijpunten aanzetten. Dit geeft de mogelijkheid de snappen op snijpunten van achtergrondlagen zelfs wanneer er geen hoekpunt aanwezig is op het snijpunt.
Standaard staan kaartlagen in QGIS, na het laden, op alleen lezen. Dit voorkomt dat je per ongeluk een kaartlaag gaat wijzigen. Maar je kunt elke kaartlaag wijzigen, tenminste voor kaartlagen waarvoor het wijzigen van kaartlagen ondersteund wordt en wanneer je, op bestandsniveau, schrijfrechten hebt voor die bestanden.
Het bewerken van vectorlagen is verdeeld over twee werkbalken, de werkbalk Digitaliseren en de werkbalk Geavanceerd Digitaliseren die beschreven wordt in Geavanceerd Digitaliseren. Je kunt beiden werkbalken aan-/uitzetten onder Instellingen ‣ Werkbalken ‣. De werkbalk Digitaliseren biedt het volgende:
De functies van de werkbalk ‘Digitaliseren’
Elke sessie waarbij je een kaartlaag gaat bewerken begint met het schrijfbaar maken van de geselecteerde laag met Bewerken aan/uitzetten. Deze bestaat als menu-optie in het snelmenu, die je opent met de rechtermuisknop na het selecteren van een laag in de legenda.
Maar je kunt ook het icoon Bewerken aan/uitzetten kiezen van de werkbalk Digitaliseren om met bewerken te beginnen of te stoppen. Wanneer het bewerken van een laag aanstaat, zullen er markingen verschijnen voor de hoekpunten en meer knoppen op de werkbalk zullen actief en beschikbaar worden.
Tip
Regelmatig Opslaan
Vergeet niet om de knop Wijzigingen Laag Opslaan regelmatig te gebruiken. Deze zal ook controleren of je je gegevens nog kunt schrijven naar de databron.
Je kunt de knoppen Object toevoegen,
Object toevoegen of
Object toevoegen van de werkbalk Digitaliseren gebruiken om QGIS te wijzigen naar de modus Dititaliseren waarbij ook de muisaanwijzer veranderd. Welke knop op de werkbalk aanwezig is, is afhankelijk van de actieve soort vectorlaag.
Voor elk object begin je eerst met het digitaliseren van de geometrie en vervolgens geef je de attribuutwaarden in. Door met de linkerknop in het kaartbeeld te klikken digitaliseer je een punt voor de nieuwe geometrie.
Voor lijnen en polygonen, voeg je volgende punten toe door met de linkermuis door te klikken in het kaartbeeld. Voor het laatste punt, klik je ergens in het kaarbeeld met de rechtermuis. Voor Mac moet je bij het ingeven van het laatste punt de control toets ingedrukt houden.
Vervolgens opent het venster waarmee je de attribuutwaarden voor het nieuwe object kunt inbrengen. Figure_edit_2 toont het venster voor het inbrengen voor een nieuwe fictieve rivier. In het tabblad Digitaliseren tab in het menu :guilabel:` Opties` Extra ‣ Opties, kun je het de aanvinkvakje
Geen attribuut-popups na het aanmaken van elk kaartobject tonen en
Laatst ingevoerde attribuutwaarden gebruiken aanzetten.
Figure Edit 2:
Met de werkbalkknop Object(en) verplaatsen kun je bestaande objecten verplaatsen.
Tip
Soorten Attribuutwaarden
Voor shapefiles dient er controle plaats te vinden voor de attribuutwaarden. Het is daarom niet mogelijk om een tekstwaarde in te vullen voor een numeriekveld in het formuliervenster Attributen.Wanneer dat toch nodig is, dan kun je dat naderhand alsnog doen in de dialoog Attribuuttabel.
Deze nieuwe functionaliteit geeft de mogelijkheid om meerdere lagen te digitaliseren. Kies Opslaan voor Geselecteerde Laag/lagen om alle wijzigingen voor meerdere lagen op te slaan. Het is ook mogelijk om met
Terugdraaien voor Geselecteerde Laag/lagen alle wijzigingen voor alle geselecteerde lagen ineens terug te draaien. Met
Afbreken voor Huidige Laag/lagen worden wijzigingen teruggedraaid en de modus bewerken gewijzigd naar (uit).
Dezelfde functionaliteit is beschikbaar voor het bewerken van alle lagen.
Voor het bewerken van geometrie kun je werkbalkknop Knooppunt-gereedschap gebruiken, Je kunt hiermee meerdere knooppunten van een geometrie selecteren en deze verplaatsen, toevoegen of verwijderen. Het Knooppuntgereedschap werkt ook wanneer ‘gelijktijdige CRS-transformatie’ geactiveerd is. Daarnaast blijft de selectie na een bewerking gewoon nog actief (in tegenstelling tot de meeste andere gereedschap in QGIS waarbij dat niet het geval is). Wanneer het Knooppunt-gereedschap geen objecten kon vinden, zal deze een waarschuwing tonen.
Het is belangrijk om eerst de Zoekradius voor hoekaanpassingen op een waarde groter dan 0 te zetten (bijvoorbeeld 10) anders kun je geen knooppunt in QGIS selecteren en volgt er een melding. Zet de zoekradius in het tabblad Digitaliseren van het menu :guilabel`Opties` te openen via Mac Extra ‣
Opties ....
Tip
Knooppunt markeringen
De huidige versie van QGIS ondersteund drie soorten markeerstijlen voor het weergevan van de hoekpunten: Semi transparante circel, Kruis en Geen. Om de markeerstijl te wijzigen open het tabblad Digitaliseren in het menu Opties te openen via Extra
Options .... Onder het deel Hoekpunten staan de opties Markerstijl en Markergrootte waarmee je de markeerstijl kun aanpassen.
Start met het activeren van het Kooppunten-gereedschap en selecteer een object door hierop te klikken. Rode vierkantjes verschijnen rond elk knooppunt van dit object.
Selecteren van knooppunten: Je kunt een enkele knooppunt selecteren door er precies op te klikken. Wanneer je op de lijn klikt die twee knooppunten verbindt, dan worden beide verbonden knooppunten geselecteerd. Wanneer je een vierkant trekt (met ingehouden linkermuisknop) waarbinnen zich meerdere knooppunten bevinden, worden deze knooppunten allemaal geselecteerd. Wanneer een knooppunt geselecteerd is zal de kleur hiervan blauw worden. Je kunt meer knooppunten aan de bestaande selectie toevoegen door met ingehouden Ctrl toets, voor command toets, knooppunten te selecteren. Wordt met de Ctrl toets op een reeds geselecteerd knooppunt geklikt dan wordt deze verwijderd uit de selectie.
Toevoegen van knooppunten: Om een knooppunt toe te voegen kun je dichtbij of op een lijnstuk klikken. Het nieuwe knooppunt zal overigens altijd toegevoegd worden op de bestaande lijn en niet op de plaats waar je met de muis hebt geklikt. Het nieuwe knooppunt kun je daarna verplaatsen indien nodig.
Verwijderen van knooppunten: Je kunt knooppunten verwijderen door deze eerst te selecteren en daarna op de Delete toets te drukken. Voor fn + Delete toets. Je kunt met het
Knooppunten-gereedschap geen volledig object verwijderen, zodra je dreigt onder het minimaal aantal benodigde punten voor het type vectorobject komt, dat je aan het bewerken bent (1 voor punt, 2 voor lijn, 3 voor polygoon) zal het verwijderen niet doorgaan. Om een volledig object te verwijderen gebruik
Geselecteerd(e) object(en) verwijderen.
Verplaatsen van knooppunten Selecteer eerst alle knooppunten die je wilt verplaatsen. Klik op een geselecteerd knooppunt of een lijnstuk en sleep deze naar de plek waar je alle geselecteerde knooppunten naar toe wilt verplaatsen. Wanneer snapping is geactiveerd zal de hele selectie zich verplaatsen (‘snappen’) naar het dichtsbijzijnde knooppunt of lijn.
Elke wijziging die gedaan is met het knooppunten-gereedschap kan ongedaan worden gemaakt met Bewerken ‣ Ongedaan maken. Daarnaast verschijnt er informatie in het scherm over het knooppunt wanneer je de muisaanwijzer even boven een knooppunt houdt.
Geselecteerde objecten kunnen geknipt, gekopiëerd en geplakt worden tussen vectorlagen in hetzelfde QGIS project, maar dan moet de doellaag ook eerst bewerkbaar zijn gemaakt met Bewerken aan/uitzetten.
Objecten kunnen ook geplakt worden in externe applicatie als tekst: De objecten worden daarbij gepresenteerd in CSV formaat (comma gescheiden waarden) waarbij de geometrie waarden zijn opgeslagen in WKT-formaat (Well-Known Text formaat, een OGC standaard) waarbij geometrie wordt weergeven in tekst.
In deze versie van QGIS kunnen objecten in tekst formaat niet in een laag van QGIS worden geplakt. Wanneer komt de kopieer en plakfunctionaliteit van pas? Je kunt meerdere lagen tegelijk bewerkbaar zetten en dan in een lege laag voor het opslaan van meren alleen die meren plakt, die je eerst hebt geselecteerd in een laag die veel meren bevat.
Als voorbeeld zullen we enkele lagen van de laag met meren kopiëren naar een nieuwe laag:
Laad de laag van waaruit je objecten wilt kopieëren (de bronlaag)
Laad of maak de laag aan waar je naartoe wilt kopiëren (de doellaag)
Zet het bewerken aan voor de doellaag
Maak de bronlaag de actieve laag door deze te selecteren in de legenda
Gebruik het selectiegereedschap Eén object selecteren om object(en) te selecteren in de bronlaag
Maak nu de doellaag de actieve laag door er op te klikken in de legenda
Zet bewerken voor de laag uit en sla de wijzigingen op
Wat gebeurt er wanneer inhoudelijk de attribuutvelden niet overeenkomen? QGIS zal dan alleen die velden kopiëren die inhoudelijk overeenkomen en de rest negeren. Wanneer je zeker wilt weten dat de attributen en de geometrie goed overgezet worden, dan moeten de tabellen inhoudelijk overeenkomen.
Tip
Behoud van eigenschappen geplakte objecten
Wanneer de bronlaag en de doellaag dezelfde kaartprojectie hebben zal na het plakken de geometrie goed behouden zijn. Echter wanneer de kaartprojectie van de bron- en de doellaag verschillen dan kan het zijn dat de geometrie niet exact behouden blijft. Dit komt omdat tijdens de reprojectie er kleine afrondingsverschillen zullen optreden voor het berekenen van de nieuwe coördinaten.
Wanneer we een polygoon willen verwijderen, kunnen we dat doen door eerst de polygoon te selecteren met het selectiegereedschap Eén object selecteren. Je kunt ook meerdere objecten selecteren. De geselecteerde objecten kun je verwijderen met
Geselecteerd Object(en) Verwijderen.
Met Kaartobjecten knippen van de werkbalk :guilabel`Digitaliseren` kun je ook objecten verwijderen. Daarbij worden niet alleen de objecten uit de laag gehaald maar ook tijdelijk in het geheugen bewaard in he “ruimtelijke clipboard”.
Wanneer een laag bewerkbaar is, zullen de wijzigingen in het geheugen van QGIS zijn opgeslagen. Deze zijn dan nog niet opgeslagen op schijf. Wanneer je tijdens het bewerken de wijzigingen tussendoor wilt opslaan gebruik dan Wijzigingen opslaan. Wanneer je wisselt naar bewerken uitzetten met
Bewerken aan-/uitzetten en er zijn wijzigingen gedaan (of QGIS wilt afsluiten), dan zal er de vraag komen of je huidige aanpassingen wilt opslaan.
Wanneer de wijzigingen niet opgeslagen kunnen worden (bijv. geen schijfruimte meer beschikbaar), dan blijven de wijzigingen nog bewaard in QGIS. Je kunt dan eerst het probleem oplossen (bijv. schijfruimte beschikbaar maken) en vervolgens alsnog de wijzigingen bewaren.
Tip
Data Integriteit
Het is altijd een goed idee om een backup te maken van je gegevens voordat je begint met het wijzigen ervan. Alhoewel de ontwikkelaars van QGIS veel aandacht hebben gegeven aan het behouden van de integriteit van de gegevens, zijn er geen garantie afgegeven.
Tabel Geavanceerd Bewerken: De werkbalk Geavanceerd Digitaliseren voor vectorlagen
Ongedaan maken en
Opnieuw geven de gebruiker de mogelijkheid om bewerkingen op vectorlagen in stappen ongedaan te maken of nogmaals uit te voeren. Er is ook een panel aanwezig waarmee je een historie krijgt te zien van alle bewerkingen (zie Figure_edit_3). Dit panel is standaard niet zichtbaar maar je kunt dit zichtbaar maken door met de rechtermuis op de toolbar klikken en vervolgens de keuze “Ongedaan maken/Opnieuw” te selecteren waarna deze actief wordt. Dit kan ook via menuopties Beeld ‣ Panelen ‣ Ongedaan maken/Opnieuw.
Figure Edit 3:
Wanneer Ongedaan maken wordt gebruikt, zal de status van de objecten weer zijn als voor de laatste bewerking. Wanneer bewerkingen buiten de normale vectorbewerkingen om worden gedaan, bijvoorbeeld vanuit een plugin, dan kan het zijn dat deze bewerkingen niet uitgevoerd kunnen worden (dat ligt eraan hoe deze bewerkingen geprogrammeerd zijn).
Met het panel Ongedaan maken/Opnieuw kun je door te klikken op een bewerking in de lijst direct naar de situatie terugspringen van voor die bewerking.
Gebruik Puntsymbolen roteren om een of meerdere geselecteerde objecten te roteren in het kaartbeeld. Eerst moeten er enkele objecten worden geselecteerd en selecteer vervolgens de knop
Puntsymbolen roteren. Vervolgens zal het zwaartepunt (de centroïde) van het object getoond wat zal dienen als rotatiepunt. Wanneer er meerdere objecten worden geselecteerd zal het rotatiepunt het gezamenlijke zwaartepunt het rotatiepunt worden. Met een ingehouden linkermuisknop kunnen de geselecteerde object(en) gedraaid worden om het rotatiepunt in de gewenste richting.
Het is mogelijk om zelf een rotatiepunt aan te maken waar geselecteerde objecten om geroteerd zullen worden. Selecteer eerst de objecten geroteerd moeten worden selecteer vervolgens de knop Puntsymbolen roteren. Hou nu de Ctrl toets ingedrukt en verplaats de muisaanwijzer (zonder indrukken) naar de plaats waar het rotatiepunt moet komen te liggen. Laat nu de Ctrl toets los om het rotatiepunt vast te leggen. Met een ingehouden linkermuisknop kunnen de geselecteerde objecten gedraaid worden om het rotatiepunt in de gewenste richting.
Met de Versimpel Object tool kun je het aantal punten waaruit de geometrie van een object bestaat terugbrengen, zolang het object tussentijds niet wijzigt. Selecteer een object, dit zal worden gehighlight door een rood ‘elastiek’ en een schuifschaal wordt getoond. Door de schuif te verplaatsen kun je zien hoe het object zal veranderen tijdens het verminderen van aantal punten. Wanneer op de knop [OK] wordt gedrukt zal de nieuwe versimpelde geometrie worden vastgelegd. Wanneer een object niet kan worden versimpeld (bijv. MultiPolygonen), zal een melding verschijnen.
Je kunt aan een polygon ‘gaten’ toevoegen gebruik maken van het icoon Ring Toevoegen. Dit betekent dat je binnen een bestaande polygoon polygonen kunt toevoegen die fungeren als ‘gaten’. Dus de ruimte tussen de buitenste polygoon en de binnenste polygonen blijft over als polygoon.
Met onderdeel toevoegen kun je eiland polygonen toevoegen aan een bestaande polygoon. Het nieuwe eiland polygoon moet buiten de grens van geselecteerde (multi-)polygoon liggen.
Met Ring Verwijderen kun je een binnenste polygoon ‘gat’ verwijderen binnen een bestaande polygoon. Deze tool werkt alleen met polygoon lagen. Het zal ook niets veranderen wanneer deze wordt gebruikt voor een eiland polygoon. Deze tool werkt voor polygoon en multi-polygoon objecten. Voordat je de hoekpunten van een ring selecteert, wijzig de zoekradius voor hoekpuntaanpassingen.
Met Verwijder Onderdeel kun je delen van een multi-geometrie object verwijderen. Je kunt hiermee niet de laatst overblijvende polygoon verwijderen. Deze tool werkt voor alle multi-geometrie objecten voor punten, lijnen en polygonen. Voordat je de hoekpunten van een deel selecteert, wijzig de zoekradius voor hoekpuntaanpassingen.
Je kunt lijn- en polygoonobjecten vervormen gebruik makende van Objecten vervormen. Hiermee kun je een deel van een lijn of polygoon vervangen door een nieuw lijnstuk van het eerste tot de laatste snijpunt met de oorspronkelijke lijn. Bij polygonen leidt dit soms tot ongewenste resultaten. Het is vooral handig om kleinere lijnstukken van een polygoon aan te passen, en niet om grote wijzigingen uit te voeren. Het is ook niet toegestaan om meerdere polygoonringen te doorsnijden aangezien dit een invalide polygoon oplevert.
Je kunt, bijvoorbeeld de grens van een polygoon bewerken met deze tool. Klik eerst aan de binnenkant van de polygoon vlak bij het punt waar de nieuwe grens moet beginnen, steek daar de grens van de polygoon over en begin dan met het tekenen van de nieuwe grens buiten de huidige grens van de polygoon. Eindig het toevoegen van nieuwe grenspunten door het laatste punt aan de binnenkant van de huidige grens te plaatsen met de rechtermuisknop. Op de snijpunten van de nieuwe met de oude grens zullen door deze functie automatisch nieuwe punten worden toegevoegd. De polygoon kan ook kleiner worden gemaakt door buiten de huidige grens te beginnen en binnen de huidige polygoongrens de nieuwe grens te tekenen en met de rechtermuisklik het tekenen te stoppen buiten de huidige grens.
Notitie
De tool Objecten vervormen kan het startpunt van een polygoon of een gesloten lijn wijzigen. Dus het punt dat twee keer voorkomt kan een ander punt zijn. Dit zal geen probleem zijn voor de meeste applicaties, maar hier dient wel rekening mee worden gehouden.
Verspring Curve is een nieuwe functie. Je kunt hiermee lijnen en polygonen parallel aan de huidige laten verspringen. De functie werkt voor de laag die bewerkt wordt (de geometriëen worden gewijzigd) of van een andere alleen-lezen laag waar van het geselecteerde object, een nieuwe versprongen lijn, polygoon wordt toegevoegd aan de laag die bewerkt wordt. De tool is geschikt voor het aanmaken van op afstand lijnen lagen. De afstand wordt getoond onderin de taakbalk. Om een lijn te verschuiven, zet de laag in de modus bewerken en selecteer de lijn in de andere laag waar je een kopie van wilt maken. Je kunt de
Verspring Curve tool activeren en de cursor verplaatsen tot de gewenste afstand. Wijzigingen kunnen worden opgeslagen met
Opslaan wijzigingen laag.
Je kunt objecten opdelen gebruik maken van Kaartobjecten Splitsen. Je kunt een lijn tekenen over het kaartobject die je wilt splitsen.
Met de functie Geselecteerde objecten samenvoegen kun je objecten samenvoegen die aan elkaar grenzen en dezelfde attribuutwaarden hebben.
Met de functie Attributen van geselecteerde objecten samenvoegen is het samenvoegen van attributes van objecten mogelijk van aangrenzende objecten zonder de grenzen samen te voegen. Men kan ook de attributen van meerdere geselecteerde objecten samenvoegen. selecteer de knop
Attributen van geselecteerde objecten samenvoegen. QGIS geeft nu de keuze welke attribuutwaarden voor alle geselecteerde objecten zullen worden toegekend. Het resultaat is dat alle objecten dezelfde attribuutwaarden zullen krijgen.
De tool Puntsymbolen Roteren`geeft de mogelijkheid om puntsymbolen in de kaart laten roteren. Daarvoor moet er voor het object een attribuutveld aanwezig zijn in de attributentabel waarmee je de rotatie kunt vastleggen en daarnaast moet aangegeven zijn dat dit veld gebruikt moet worden voor rotatie voor deze puntenlaag, via de :guilabel:`Geavanceerd in het tabblad Style van Laag Eigenschappen. Je moet ook ‘SVG marker’ openen en kiezen voor Data gedefinieerde eigenschappen .... en vervolgens
Hoek aanvinken en ‘rotation’ als veld kiezen. Anders zal deze tool niet geactiveerd zijn.
Figure Edit 4:
Om de rotatie van een puntobject te wijzigen, selecteer een puntobject in de kaart en roteer deze door de linkermuis in houden. Een rode pijl met de rotatiewaarde zal getoond worden (zie Figure_edit_4). Wanneer je de linkermuis loslaat, zal de rotatiewaarde worden bijgewerkt in de attributentabel.
Notitie
Wanneer de Ctrl toets wordt ingehouden, zal de rotatie worden uitgevoerd in stappen van 15 graden.
QGIS ondersteund het aanmaken van nieuwe Shapefile, nieuwe SpatiaLite vectorlagen en nieuwe GPX lagen. Het aanmaken van nieuwe GRASS vectorlagen wordt ondersteund binnen de GRASS-plugin. Zie Creating a new GRASS vector layer voor meer informatie over het aanmaken van GRASS vectorlagen.
Om een nieuwe Shape vectorlaag te maken om te bewerken, kies Kaartlagen ‣ Nieuw ‣ Nieuw Shape Laag.... De dialoog Nieuwe Vectorlaag zal worden getoond zoals in Figure_edit_5. Kies het type vectorlaag (punt, lijn of polygoon) en de CRS (Coördinaten Referentie Systeem).
QGIS ondersteund nog niet het aanmaken van 2.5D objecten (bijvoorbeeld objecten met X,Y en Z coördinaten).
Figure Edit 5:
Vervolgens dienen de gewenste attribuutvelden toegevoegd door een naam en een type veld te geven en dan de knop [Toevoegen aan attributenlijst] te gebruiken. Standaard wordt een ‘id’ kolom toegevoegd maar deze kan worden verwijderd. De veldtypes Type: real , Type: integer
, Type: string
en Type:date
worden ondersteund. Aanvullend kun je, afhankelijk van gekozen type, ook een veldlengte en de precisie opgeven van het nieuwe attribuutveld. Wanneer je tevreden bent klik op [OK] waarna je een lokatie en een bestandsnaam kunt geven voor de nieuwe aan te maken shapefile. QGIS zal automatisch de bestandsnaamextensie .shp toevoegen aan gegeven bestandsnaam. Wanneer de laag is aangemaakt, zal deze worden toegevoegd aan de kaart en kun je deze op dezelfde manier bewerken als beschreven in Het digitaliseren van een bestaande kaartlaag.
Voor het aanmaken van een nieuwe Spatialite laag, kies Kaartlagen ‣ Nieuw ‣ Nieuwe Spatialite Laag.... De dialoog Nieuw SpatiaLite Laag wordt geopend zoals getoond in Figure_edit_6.
Figure Edit 6:
De eerste stap is om een bestaande SpatiaLite database te selecteren of om een nieuwe SpatiaLite database aan te maken. Dit kan gedaan worden met de browse functie aan de rechterkant van het veld database. Geef een naam voor die nieuwe laag en het Coördinaten Referentie Systeem met [Geef het CRS]. Indien gewenst kun je ook het aanvinkvak
Maak een automatisch ophogen primair sleutelveld aan actief maken.
Om de attribuutvelden voor de nieuwe SpatiaLite laag toe te voegen, geef de naam en de attribuuttype en klik op de knop [Toevoegen aan attributenlijst]. Wanneer tevreden druk dan op [OK]. QGIS zal automatsche de nieuwe laag toevoegen aan de kaart en je kunt deze bewerken op dezelfde manier als beschreven in Het digitaliseren van een bestaande kaartlaag.
De DB Manager kan gebruikt worden voor overig beheer van SpatiaLite lagen, zie DB Manager Plugin.
Om een nieuwe GPX bestand aan te maken laad eerst de GPS plugin. menuselection:Plugins –> Beheer en Installeer Plugins... opent de dialoog Plugin Manager. Activeer het aanvinkvak
GPS-gereedschap.
Wanneer deze plugin is geladen kies Nieuw ‣ Aanmaken nieuwe GPX Laag... in het menu Kaartlagen. In de dialoog Nieuw GPX bestand opslaan als kun je kiezen waar de nieuwe GPX laag wordt opgeslagen.
De attributentabel toont de objecten van een geselecteerde laag. Elke regel in de tabel representeert één kaartobject en elke kolom bevat een attribuutwaarde die een stukje informatie bevat over het object. Objecten in de tabel kunnen worden opgezocht, geselecteerd, verplaatst en zelfs bewerkt.
Om de attributentabel voor een vector laag te openen, maak de laag actief door deze te selecteren in de legenda. Open de attributentabel via het menu Kaartlagen ‣ `|mActionOpenTable| :menuselection:`Open Attributentabel. Het is ook mogelijk om door met de rechtermuis op een laag in de legenda te klikken het snelmenu te openen en hierin Open Attributentabel te kiezen. Je kunt deze ook ook openen met de knop mActionOpenTable| Open Attributentabel in de werkbalk Attributen.
Dit zal een nieuw venster openen die de object attributen van de laag toont (figure_attributes_1). Het aantal objecten en het aantal geselecteerde objecten wordt getoond in de titel van de attributentabel.
Figure Attributes 1:
Elke geselecteerde regel in de attributen tabel toont de attributen van een geselecteerd object in de laag. Wanneer het aantal geselecteerde objecten in de kaart veranderd, zal dit direct worden bijgewerkt in de attributentabel. Ook wanneer in de attributentabel de selectie wijzigt zal de selectie in de kaart worden bijgewerkt.
Regels kunnen worden geselecteerd door te klikken op het regelnummer aan de linkerkant. Meerdere rijen kunnen worden geselecteerd met de ingehouden Ctrl toets. Een Opvolgende selectie kan worden gemaakt door de Shift toets in te drukken en een regelnummer aan de linkerkant. Alle regels tussen de regel waarin zich de cursor bevindt en de aangeklikte regel worden geselecteerd. Het veranderen van de cursor positie door in een andere cel van de tabel te klikken, zal de selectie niet aanpassen. Het wijzigen van de selectie in het kaartbeeld, zal niet de cursorpositie in de attributentabel wijzigen.
De tabel kan gesorteerd worden per kolom, door een kolomhoofd te selecteren. Een kleine pijl wijst de sorteervolgorde aan (een pijltje omhoog betekent, de waarden zijn oplopend gesorteerd van boven naar beneden, pijltje omlaag betekent, de waarden zijn aflopend gesorteerd van boven naar beneden).
Voor een simpele zoekactie op attribuutwaarden op één kolom kan het veld Zoek naar gebruikt worden. Selecteer eerst het veld (kolom) waarin gezocht moet worden met de inhoud van het veld zoek naar en selecteer de knop [Zoek]. Vervolgens worden alleen overeenkomende objecten getoond in de attributentabel.
Om een selectie te maken met een expressie selecteer het icoon Selecteer objecten m.b.v. reguliere expression bovenin de Attribute tabel.
Selecteer objecten m.b.v. reguliere expression geeft de mogelijkheid om een subselectie te maken gebruik makende van een Functielijst zoals die van de
Veldberekening (zie Veld berekening). Het resultaat van de zoekopdracht kan worden opgeslagen als een nieuwe vectorlaag. Wanneer je bijvoorbeeld alleen de regio’s wilt selecteren die van het type ‘borough’ zijn van de shapefile regions.shp van de QGIS voorbeeld dataset, open >Velden en Waarden menu en kies het veld die je wilt bevragen. Dubbelklik het veld ‘TYPE_2’ en ook [Laad alle unieke waarden] . Dubbelklik vervolgens in de lijst die verschijnt ‘Borough’. In het tekstvak :guilabel:`Expressie`verschijnt de volgende zoekopdracht:
"TYPE_2" = 'Borough'
De overeenkomstige rijen worden geselecteerd en het aantal zal weergegeven worden in de titel van de attributentabel en in de statusbalk van het hoofdscherm. Voor zoekopdrachten die alleen geselecteerde objecten op de kaart toont, gebruik de Zoekopdrachtbouwer die beschreven is in Zoekopdrachtbouwer.
Om alleen geselecteerde regels te tonen, selecteer Toon Geselecteerde Objecten in het menu linksonder.
De overige knoppen bovenin het menu van de attributen tabel biedt de volgende functionaliteit:
Bewerken aan/uitzetten om een veldwaarde te bewerken en ook de functies te activeren die hieronder beschreven wordt. Ook met Ctrl+E
Verschuif de kaart naar de geselecteerde rijen ook met Ctrl+P
Nieuwe kolom voor PostGIS lagen en voor OGR lagen ook met Ctrl+W
Verwijder kolom voor PostGIS lagen en voor OGR lagen geopende met GDAL driver versie >= 1.9 ook met Ctrl+L
Tip
Overslaan WKT geometry
Wanneer je attribuutgegevens in externe programma’s wilt gebruiken (zoals excel) gebruik de knop Kopieer geselecteerde rijen naar klembord. De gegevens kunnen gekopieerd worden zonder geometrie informatie wanneer de optie Extra ‣ Opties ‣ tabblad Algemeen
Kopieer geometrie in WKT representatie van attributentabel is gedeactiveerd.
De geselecteerde objecten kunnen worden opgeslagen in alle door OGR ondersteunde vectorformaten en ook omgezet naar een ander Coordinaten Referentie Systeem (CRS). Open via de rechtermuis het snelmenu van de laag en selecteer Selectie opslaan als ‣ om vervolgens een naam voor het uitvoerbestand te geven, het gewenste formaat en de CRS (zie Legenda). Het is ook mogelijk om OGR creatie opties mee te geven in de dialoog.
QGIS staat ook toe om niet spatiale tabellen te openen. Dit betreffen door OGR ondersteunde tabellen, tekengescheiden tekst en de PostgreSQL, MSSQL en Oracle provider. De tabellen kunnen worden gebruikt voor mogelijke veldwaarden of alleen voor het bekijken en bewerken gebruik makende van de tabellenweergave. Wanneer de tabel wordt geladen kun je dit zien in de legenda. Wanneer deze tabel wordt geopend met de Open Attributentabel kan deze bewerkt worden als elke ander laag in de attributentabel.
Als een voorbeeld kun je kolommen van een niet spatiale tabel gebruiken om tijdens het digitaliseren de in te geven waarde voor een veld te beperken tot een set mogelijke attribuutwaarden of een waardenbereik. Voor meer informatie zie ook Menu velden.