Belangrijk
Vertalen is een inspanning van de gemeenschap waaraan u deel kunt nemen <translation_guidelines>. Deze pagina is momenteel voor 100.00% vertaald.
16.2. Werken met de attributentabel
De attributentabel geeft informatie over de objecten van een geselecteerde laag weer. Elke regel in de tabel geeft één object (met of zonder geometrie) weer en elke kolom bevat een bepaald stukje informatie over het object. Objecten in de tabel kunnen worden opgezocht, geselecteerd, verplaatst of zelfs bewerkt.
16.2.1. Voorwoord: Ruimtelijke en niet ruimtelijke tabellen
QGIS stelt u in staat ruimtelijke en niet-ruimtelijke lagen te laden. Dit omvat momenteel ook tabellen die worden ondersteund door GDAL en gescheiden tekst, als ook de providers PostgreSQL, MS SQL Server, SpatiaLite en Oracle. Alle geladen lagen worden vermeld in het paneel Lagen. Of een laag ruimtelijk ingeschakeld is of niet bepaalt of u interactie kunt uitvoeren op de kaart.
Niet ruimtelijke tabellen kunnen gebladerd worden en ze kunnen worden bewerkt met de tabelweergave voor de attributen. Verder kunnen zij worden gebruikt voor het opzoeken van velden. Als voorbeeld kunt u kolommen van een niet ruimtelijke tabel gebruiken om waarden voor attributen te definiëren of een bereik van toegestane waarden die mogen worden toegevoegd aan een specifieke vectorlaag tijdens het digitaliseren. Bekijk de widget voor bewerken in Eigenschappen Formulier attributen wat nader voor meer informatie.
16.2.2. Introductie van de interface van de Attributentabel
Activeer, om de attributentabel voor een vectorlaag te openen, de laag door deze te selecteren in het Paneel Lagen. Open dan de attributentabel vanuit het menu , kies . Het is ook mogelijk door met de rechter muisknop op een laag in de legenda te klikken en te kiezen uit het contextmenu of door te klikken op de knop Attributentabel openen op de werkbalk Attributen. Als u liever met sneltoetsen werkt: F6 zal de attributentabel openen. Shift+F6 zal de attributentabel openen, maar gefilterd tot de geselecteerde objecten en Ctrl+F6 zal de attributentabel openen, maar gefilterd tot de zichtbare objecten.
Dit zal een nieuw venster openen dat de attributen voor de objecten van de laag weergeeft (figure_attributes_table). Overeenkomstig de instelling in het menu , zal de attributentabel openen in een vastgezet venster of een normaal venster. Het totale aantal objecten op de laag en het aantal momenteel geselecteerde/gefilterde objecten wordt weergegeven in de titel van de attributentabel en ook of de laag ruimtelijk beperkt is.
De knoppen boven in het venster van de attributentabel bieden de volgende functionaliteiten:
Pictogram |
Label |
Doel |
Standaard snelkoppeling |
---|---|---|---|
Bewerken aan/uitzetten |
Schakel functionaliteiten voor Bewerken in |
Ctrl+E |
|
Schakelen naar modus Meervoudige bewerkingen |
Meerdere velden van veel objecten bijwerken |
||
Bewerkingen opslaan |
Huidige aanpassingen opslaan |
||
De tabel opnieuw laden |
|||
Object toevoegen |
Object zonder geometrie toevoegen |
||
Geselecteerde objecten verwijderen |
Geselecteerde objecten op de laag verwijderen |
||
Geselecteerde objecten naar klembord knippen |
Ctrl+X |
||
Geselecteerde objecten naar klembord kopiëren |
Ctrl+C |
||
Objecten vanaf klembord plakken |
Nieuwe objecten vanuit gekopieerde invoegen |
Ctrl+V |
|
Objecten selecteren m.b.v. reguliere expressie |
|||
Alles selecteren |
Alle objecten op de laag selecteren |
Ctrl+A |
|
Selectie omdraaien |
De huidige selectie van de laag omdraaien |
Ctrl+R |
|
Alles deselecteren |
Alle objecten op de huidige laag deselecteren |
Ctrl+Shift+A |
|
Objecten filteren/selecteren met behulp van formulier |
Ctrl+F |
||
Geselecteerde naar boven verplaatsen |
Geselecteerde rijen naar boven in de tabel verplaatsen |
||
Kaart naar de geselecteerde rijen verschuiven |
Ctrl+P |
||
Kaart naar de geselecteerde rijen zoomen |
Ctrl+J |
||
Nieuw veld |
Nieuw veld aan de gegevensbron toevoegen |
Ctrl+W |
|
Veld verwijderen |
Een veld uit de gegevensbron verwijderen |
||
Kolommen schikken |
Velden in de attributentabel weergeven/verbergen |
||
Veldberekening openen |
Veld voor veel objecten in een rij bijwerken |
Ctrl+I |
|
Voorwaardelijke opmaak |
Opmaak voor de tabel inschakelen |
||
Attributentabel vast zetten |
Maakt het mogelijk de attributentabel vast te zetten/los te maken |
||
Acties |
Vermeldt de aan de laag gerelateerde acties |
Notitie
Afhankelijk van de indeling van de gegevens en de bibliotheek van GDAL die is gebouwd met uw versie van QGIS, zouden sommige gereedschappen niet beschikbaar kunnen zijn.
Onder deze knoppen staat de werkbalk Veldberekening (alleen ingeschakeld in de modus Bewerken), die het mogelijk maakt berekeningen snel toe te passen op ofwel alle of de geselecteerde attributen in de tabel. Deze werkbalk gebruikt dezelfde expressies als Veldberekening (zie Attribuutwaarden bewerken).
16.2.2.1. Tabelweergave vs Formulierweergave
QGIS verschaft twee weergaven om eenvoudig gegevens in de attributentabel te bewerken:
De Tabelweergave geeft waarden van meerdere objecten weer in een tabulaire modus, elke rij geeft een object weer en elke kolom een veld. Een klik met rechts op de kolomkop stelt u in staat de weergave van de tabel te configureren terwijl een klik met rechts op een cel interactie met het object verschaft.
De attributentabel ondersteunt Shift+muiswiel scrollen in modus Tabelweergave om te schakelen tussen verticale en horizontale bewegingen voor scrollen. Dit kan ook worden gedaan door de muis te vervangen door het trackpad op macOS.
De Formulierweergave geeft identificaties voor objecten weer in een eerste paneel en geeft alleen de attributen van de aangeklikte identificatie weer in het tweede paneel. Er is een keuzemenu aan de bovenzijde van het eerste paneel waar de “identificatie” kan worden gespecificeerd met een attribuut (Voorbeeld kolom) of een Expressie. Het keuzemenu bevat ook de laatste 10 expressies om die opnieuw te kunnen gebruiken. Formulierweergave gebruikt de configuratie van de velden van de laag (bekijk Eigenschappen Formulier attributen).
U kunt door de identificaties van de objecten bladeren met de pijlen aan de onderzijde van het eerste paneel. De attributen van de objecten worden in het tweede paneel bijgewerkt terwijl u daar naartoe gaat. Het is ook mogelijk om het actieve object in het kaartvenster te identificeren of te verplaatsen door op een van de knoppen aan de onderzijde te drukken:
U kunt van de ene naar de andere modus schakelen door te klikken op het corresponderende pictogram aan de rechteronderzijde van het dialoogvenster.
U kunt ook de modus Standaard weergave specificeren voor het openen van de attributentabel in het menu . Het kan de ‘Laatste weergave onthouden’, ‘Tabelweergave’ of ‘Formulierweergave’ zijn.
16.2.2.2. De kolommen configureren
Klik met rechts op een kolomkop in de Tabelweergave om toegang te krijgen tot gereedschappen die u helpen beheren:
Breedte kolommen wijzigen
De breedte van kolommen kan worden ingesteld met een klik met rechts op de kolomkop en ofwel te selecteren:
Breedte instellen… om de gewenste waarde in te voeren. Standaard wordt in de widget de huidige waarde weergegeven
Alle kolombreedten instellen… op dezelfde waarde
of Autom. grootte om te wijzigen naar de best passende grootte voor de kolom.
Automatische grootte alle kolommen
Een grootte van een kolom kan ook worden gewijzigd door de begrenzing aan de rechterkant van de kop te slepen. De nieuwe grootte van de kolom wordt voor de laag behouden, en hersteld bij het opnieuw openen van de attributentabel.
Kolommen verbergen en beheren en acties inschakelen
Door met rechts te klikken op een kolomkop, kunt u kiezen voor Kolom verbergen in de attributentabel (in modus “Tabelweergave”). Voor meer geavanceerd beheer, druk op de knop Kolommen beheren… op de werkbalk van het dialoogvenster of kies Kolommen beheren… in het contextmenu van een kolomkop. In het nieuwe dialoogvenster kunt u:
kolommen selecteren/deselecteren die u wilt weergeven of verbergen: een verborgen kolom zal verdwijnen uit elke instantie van het dialoogvenster van de attributentabel totdat hij actief wordt hersteld.
items slepen en neerzetten om de volgorde van de kolommen in de attributentabel te wijzigen. Onthoud dat deze wijziging slechts is bestemd voor het renderen van de tabel en niet de veldvolgorde in de gegevensbron van de laag wijzigt
een nieuwe virtuele kolom Acties toevoegen die in elke rij een keuzemenu of knoppenlijst met ingeschakelde acties weergeeft. Bekijk Acties voor meer informatie over acties.
Rijen sorteren
De rijen kunnen op elke kolom worden gesorteerd, door te klikken op de kolomkop. Een kleine pijl geeft de sorteervolgorde aan (naar beneden wijzend betekent aflopende waarden vanaf de bovenste rij naar beneden, naar boven wijzend betekent oplopende waarden vanaf de bovenste rij naar beneden). U kunt er ook voor kiezen de rijen te sorteren met de optie Sorteren… van het contextmenu van de kolomkop en een expressie te schrijven. Om bijvoorbeeld de rijen te sorteren op meerdere kolommen kunt u schrijven concat(col0, col1)
.
In formulierweergave kan de ID van de objecten worden gesorteerd met behulp van de optie Op expressie voor weergave sorteren.
Onthoud dat sorteren van de rijen alleen het renderen van de tabel beïnvloedt en niet de volgorde van de objecten in de databron van de laag.
Tip
Sorteren gebaseerd op kolommen van verschillende typen
Een attributentabel proberen te sorteren op kolommen van tekenreeksen of numerieke typen zou kunnen leiden tot onverwachte resultaten omdat de expressie concat("USE", "ID")
waarden als tekenreeksen teruggeeft (d.i, 'Borough105' < 'Borough6'
). U kunt daar omheen werken door bijv. concat("USE", lpad("ID", 3, 0))
te gebruiken, dat 'Borough105' > 'Borough006'
teruggeeft.
16.2.2.3. Opmaken van tabelcellen met voorwaarden
Instellingen voor voorwaardelijke opmaak kunnen worden gebruikt om objecten in de attributentabel, waarop u een bijzonder focus wilt zetten, te accentueren met behulp van aangepaste voorwaarden op de object:
geometrie (bijv. identificeren van meerdelige objecten, zeer kleine gebieden of in een gedefinieerd kaartbereik…);
of veldwaarde (bijv. waarden vergelijken met een drempel, lege cellen identificeren, duplicaten, …).
U kunt het paneel Voorwaardelijke opmaak inschakelen door te klikken op de knop Voorwaardelijke opmaak aan de rechterbovenkant van het venster Attributen in de tabelweergave (niet geactiveerd in de formulierweergave).
Het nieuwe paneel stelt de gebruiker in staat om nieuwe regels toe te voegen voor de opmaak van het renderen van het Veld of de Volledige rij. Toevoegen van een nieuwe regel opent een formulier om te definiëren:
de naam van de regel;
een voorwaarde met behulp van een van de functies van Expressie Bouwer;
de opmaak: die kan worden gekozen uit een lijst met vooraf gedefinieerde opmaak of gemaakt worden, gebaseerd op eigenschappen zoals:
achtergrond- en tekstkleuren;
gebruik van pictogram;
vet, cursief onderstreept, of doorgehaald;
lettertype.
16.2.3. Werken met objecten in een attributentabel
16.2.3.1. Objecten selecteren
In tabelweergave geeft elke regel in de attributentabel de attributen van een uniek object in de laag weer. Selecteren van een rij selecteert het object en soortgelijk, selecteren van een object in het kaartvenster (in het geval van een laag met ingeschakelde geometrie) selecteert de rij in de attributentabel. Als de set geselecteerde objecten in het kaartvenster (of attributentabel) wordt gewijzigd, dan wordt die selectie ook overeenkomstig bijgewerkt in de attributentabel (of het kaartvenster).
Rijen kunnen worden geselecteerd door te klikken op het rijnummer aan de linkerkant. Meerdere rijen kunnen worden geselecteerd met de Ctrl-toets ingedrukt gehouden. Een Opvolgende selectie kan worden gemaakt door de Shift-toets in te drukken en een rijnummer aan de linkerkant. Alle rijen tussen de rij waarin zich de cursor bevindt en de aangeklikte rij worden geselecteerd. Het veranderen van de cursorpositie, door in een andere cel van de tabel te klikken, zal de selectie niet aanpassen. Het wijzigen van de selectie in het kaartvenster, zal niet de cursorpositie in de attributentabel wijzigen.
In de formulierweergave van de attributentabel worden objecten standaard geïdentificeerd in het linkerpaneel aan de hand van hun weergegeven veld (zie Tonen). Deze identificatie kan worden vervangen met behulp van de keuzelijst aan de bovenzijde van het paneel, ofwel door een bestaand veld te kiezen of door een aangepaste expressie te gebruiken. U kunt er ook voor kiezen de lijst met objecten te sorteren vanuit de keuzelijst.
Klik op een waarde in het linkerpaneel om de attributen van het object in het rechter weer te geven. U dient binnen het vierkant aan de linkerkant van de identificatie te klikken om een object te selecteren. Standaard zal het symbool geel kleuren. Net zoals in de tabelweergave kunt u meervoudig selecteren van objecten uitvoeren met behulp van de reeds eerder weergegeven combinaties voor het toetsenbord.
Naast het selecteren van objecten met de muis, kunt u automatische selecties uitvoeren, gebaseerd op de attributen van het object met behulp van de beschikbare gereedschappen in de werkbalk van de attributentabel, zoals (zie gedeelte Automatisch selecteren en volgende voor meer informatie en gebruiksgevallen):
Het is ook mogelijk objecten te selecteren met formulieren.
16.2.3.2. Objecten filteren
Als u eenmaal objecten hebt geselecteerd in de attributentabel, wilt u misschien alleen die records in de tabel weergeven. Dat kan eenvoudig worden gedaan met behulp van het item Geselecteerde objecten weergeven uit de keuzelijst aan de linkeronderzijde van het dialoogvenster Attributentabel. Deze lijst biedt de volgende filters:
Geselecteerde objecten tonen - hetzelfde als het gebruiken van Attributentabel openen (Geselecteerde objecten) vanuit het menu Kaartlagen of de Werkbalk Attributen of te drukken op Shift+F6
Op kaart zichtbare objecten tonen - hetzelfde als het gebruiken van Attributentabel openen (Zichtbare objecten) vanuit het menu Kaartlagen of de Werkbalk Attributen of te drukken op Ctrl+F6
Objecten met mislukte beperkingen weergeven - objecten zullen worden gefilterd om alleen die te laten zien die mislukte beperkingen hebben. Afhankelijk van het feit of de mislukte beperking hard of zacht is, worden waarden van mislukte velden weergegeven in respectievelijk donkere of lichtere oranje cellen.
Bewerkte en nieuwe objecten tonen - hetzelfde als het gebruiken van Attributentabel openen (Bewerkte en nieuwe objecten) vanuit het menu Kaartlagen of de Werkbalk Attributen
Veldfilter - stelt de gebruiker in staat te filteren op basis van een waarde van een veld: kies een kolom uit een lijst, typ of selecteer een waarde en druk op Enter om te filteren. Daarna worden alleen de objecten die overeenkomen met de expressie
num_field = value
ofstring_field ilike '%value%'
weergegeven in de attributentabel. U kunt Case sensitive selecteren om minder mogelijkheden in teksttekenreeksen toe te staan.Geavanceerd filter (Expressie) - Opent het dialoogvenster voor de Expressie Bouwer. Daarin kunt u complexe expressies maken waaraan rijen van de tabel moeten voldoen. U kunt, bijvoorbeeld, de tabel filteren met behulp van meer dan één veld. Indien toegepast verschijnt de expressie van het filter aan de onderzijde van het formulier.
: een sneltoets naar opgeslagen expressies frequent gebruikt voor het filteren van uw attributentabel.
Het is ook mogelijk objecten te filteren met formulieren.
Notitie
Filteren van records uit de attributentabel filtert niet de objecten uit de laag weg; zij worden eenvoudigweg tijdelijk verborgen in de tabel en er kan toegang tot verkregen worden vanuit het kaartvenster of door het filter te verwijderen. Voor filters die wel objecten van de laag verbergen, gebruik de Querybouwer.
Tip
Gegevensbron bijwerken door te filteren met Op kaart zichtbare objecten tonen
Indien om redenen van uitvoering objecten die worden weergegeven in de attributentabel ruimtelijk zijn beperkt tot het kaartvenster bij het openen (zie Instellingen voor databronnen voor een how-to), zal selecteren van Op kaart zichtbare objecten tonen op een nieuw kaartbereik de ruimtelijke beperking bijwerken.
16.2.3.3. Filterexpressies opslaan
Expressies die u gebruikt voor het filteren van de attributentabel kunnen worden opgeslagen voor toekomstig gebruik. Bij het gebruiken van de items Veldfilter of Geavanceerd filter (expressie) wordt de gebruikte expressie weergegeven in een widget Tekst aan de onderzijde van het dialoogvenster van de attributentabel. Druk op Expressie opslaan met tekst als naam naast het vak om de expressie in het project op te slaan. Drukken op het keuzemenu naast de knop maakt het mogelijk de expressie op te slaan met een aangepaste naam (Expressie opslaan als…). Wanneer een opgeslagen expressie wordt weergegeven, wordt de knop geactiveerd en het keuzemenu daarvan stelt u in staat om Expressie bewerken en een naam te geven, of Opgeslagen expressie verwijderen.
Opgeslagen filterexpressies worden opgeslagen in het project en zijn beschikbaar via het menu Opgeslagen filterexpressies van de attributentabel. Ze zijn anders dan de gebruikersexpressies, die worden gedeeld door alle projecten van het actieve gebruikersprofiel.
16.2.3.4. Objecten filteren en selecteren met formulieren
Klikken op Objecten met behulp van formulier filteren/selecteren of drukken op Ctrl+F in het dialoogvenster van de attributentabel zal dat schakelen naar de formulierweergave en elk widget vervangen door zijn variant om te zoeken.
Vanaf dit punt is de functionaliteit van dit gereedschap soortgelijk aan die welke werd beschreven in Objecten selecteren d.m.v. waarde, waar u beschrijvingen kunt vinden van alle operatoren en modi voor selecteren.
Bij het selecteren / filteren van objecten in de attributentabel is er een knop Objecten filteren die het mogelijk maakt filters te definiëren en te verfijnen. Gebruiken ervan activeert de optie Geavanceerd filter (Expressie) en geeft de overeenkomende expressie voor het filteren weer in een bewerkbaar tekstwidget aan de onderzijde van het formulier.
Indien er al gefilterde objecten zijn, kunt u het filter verfijnen met behulp van de keuzelijst naast de knop Objecten filteren. De opties zijn:
Filteren binnen (“AND”)
Filter uitbreiden (“OR”)
Selecteer, om het filter op te heffen, ofwel de optie Alle objecten tonen uit de keuzelijst aan de linkeronderzijde, of maak de expressie leeg en klik op Toepassen of druk op Enter.
16.2.3.5. Meer acties voor objecten
Gebruikers hebben verscheidene mogelijkheden om objecten in de attributentabel te bewerken. Klik met rechts in een cel en u kunt:
Alles selecteren (Ctrl+A) alle objecten selecteren;
De inhoud van een cel naar het klembord te kopiëren met Celinhoud kopiëren;
Naar object inzoomen zonder het eerst te hebben geselecteerd;
Naar object verplaatsen zonder het eerst te hebben geselecteerd;
Flitsmogelijkheid, om het in het kaartvenster te accentueren;
Formulier openen: Het schakelt de attributentabel naar formulierweergave met de focus op het aangeklikte object.
Een lijst met acties weergeven, die eerder werden ingeschakeld op de tab .
Indien u gegevens van attributen wilt gebruiken in externe programma’s (zoals Excel, LibreOffice, of een aangepaste webtoepassing), selecteer één of meer rij(en) en gebruik de knop Geselecteerde rijen naar klembord kopiëren of druk op Ctrl+C.
In het menu Objecten kopiëren als:
kunt u uit de keuzelijst de opmaak definiëren die moet worden geplakt metPlatte tekst, geen geometrie: attributen worden gekopieerd als tekst, maar de geometrie wordt overgeslagen
Platte tekst, WKT-geometrie: attributen worden gekopieerd als tekst en de geometrie wordt teruggegeven als WKT
GeoJSON: attributen en geometrie worden opgemaakt als gegevens van GeoJSON
16.2.4. Attribuutwaarden bewerken
Voor het aanpassen van gegevens in een attributentabel zou u eerst de laag moeten schakelen naar de modus Bewerken. Druk op de knop Bewerken aan-/uitzetten. Afhankelijk van het type geometrie van de laag en de status van het klembord, kunnen nog een aantal gereedschappen worden ingeschakeld op de bovenste werkbalk van de attributentabel.
Bewerken van waarden van attributen kan dan worden gedaan door:
het direct typen van de nieuwe waarde in de cel, zowel in de tabel als in de formulierweergave. Wijzigingen worden daarom per cel uitgevoerd, object na object;
met Veldberekening: bijwerken van een rij van een veld dat al kan bestaan of dat kan worden gemaakt, maar voor meerdere objecten. Het kan worden gebruikt om virtuele velden te maken;
met de werkbalk Snelle veldberekening: hetzelfde als hierboven maar alleen voor bestaande velden;
of met de modus Meervoudige bewerkingen: meerdere velden voor meerdere objecten bijwerken in een rij.
Plaatsen van de laag in de modus Bewerken zal u ook in staat stellen Objecten plakken vanaf klembord (Ctrl+V) Geselecteerde rijen naar klembord knippen (Ctrl+X) or Geselecteerde objecten verwijderen. Meer details op Bewerken.
16.2.4.1. Veldberekening gebruiken
De knop Veldberekening in de attributentabel geeft de mogelijkheid om berekeningen uit te voeren van bestaande waarden van attributen of gedefinieerde functies, bijvoorbeeld om de lengte of oppervlakte van objecten geometrie te berekenen. De resultaten kunnen worden gebruikt om een bestaand veld bij te werken of worden geschreven naar een nieuw veld (dat een virtueel veld mag zijn).
Veldberekening is beschikbaar op elke laag die bewerken ondersteunt. Wanneer u op het pictogram Veldberekening klikt opent het dialoogvenster (zie Fig. 16.73). Als de laag niet in de modus Bewerken staat, wordt een waarschuwing weergegeven en het gebruiken van Veldberekening zal er voor zorgen dat de laag in de modus Bewerken wordt gezet vóórdat de berekening wordt uitgevoerd.
Gebaseerd op het dialoogvenster Expressie Bouwer, biedt het dialoogvenster Veldberekening een volledige interface om een expressie te definiëren en die toe te passen op een bestaand of nieuw gemaakt veld. U moet eerst, om Veldberekening te kunnen gebruiken, selecteren:
berekening toepassen op de gehele laag of alleen op de geselecteerde objecten
een nieuw veld voor de berekening maken of een bestaand veld bijwerken.
Als u er voor kiest een nieuw veld toe te voegen, dient een veldnaam, een veldtype (geheel getal, decimaal getal, datum of tekst) en, indien nodig, de totale veldlengte en de precisie te worden opgegeven. Als u bijvoorbeeld voor een veldlengte van 10 en een precisie van 3 kiest, betekent dit dat u ruimte heeft voor 7 tekens voor de punt, en 3 tekens voor het decimale gedeelte.
Een kort voorbeeld illustreert het gebruik van Veldberekening bij het gebruiken van de tab Expressie. We willen de lengte van de laag railroads
van de voorbeeld dataset van QGIS berekenen in km:
Laad het shapefile
railroads.shp
in QGIS en selecteer Attributentabel openen.Klik op Bewerken aan/uitzetten en open het dialoogvenster Veldberekening.
Selecteer het keuzevak Nieuw veld aanmaken om berekeningen op te slaan in het nieuwe veld.
Stel Naam voor veld in op
length_km
Selecteer
Decimaal getal (real)
als Type voor veldStel de Lengte van veld voor uitvoer in op
10
en de Precisie op3
Dubbelklik op
$length
in de groep Geometrie om de lengte van de geometrie toe te voegen in het expressievak van Veldberekening (u zult een begin zien van een voorbeeld van de uitvoer, tot maximaal 60 tekens, onder het vak voor de expressie die real-time wordt bijgewerkt als de expressie wordt samengesteld).Voltooi de expressie compleet door “/1000” in te typen in het vak voor de expressie van de berekening en druk op OK.
U zult nu een nieuw veld length_km in de attributentabel terugvinden.
16.2.4.2. Een virtueel veld maken
Een virtueel veld is een veld dat is gebaseerd op een direct berekende expressie, wat betekent dat zijn waarde automatisch wordt bijgewerkt zodra een onderliggende parameter wijzigt. De expressie is van toepassing voor alle objecten op de laag en wordt één keer ingesteld; u hoeft het veld niet langer elke keer opnieuw te berekenen als de onderliggende waarde wijzigt. U zou, bijvoorbeeld, een virtueel veld willen gebruiken als u gebieden wilt laten evalueren bij het digitaliseren van objecten of om automatisch een duur te laten berekenen tussen datums die zouden kunnen wijzigen (bijv. bij het gebruiken van de functie now()
).
Maken van een virtueel veld wordt gedaan met het dialoogvenster Veldberekening en volgt dezelfde procedure als voor normale velden. Onthoud eenvoudigweg om het vak van de optie Virtueel veld maken te selecteren en een type veld te gebruiken dat compatibel is met de gegevens die uw expressie zal gaan maken.
Bewerken van een virtueel veld wordt gedaan op de tab Velden van het dialoogvenster Laageigenschappen (bekijk Eigenschappen Velden). De expressie die het veld definieert wordt weergegeven in de kolom Opmerking, en drukken op de knop ernaast opent een venster Expressiebewerker om bij te werken.
Notitie
Virtuele velden gebruiken
Een veld kan alleen als virtueel worden ingesteld bij het maken ervan.
Virtuele velden staan niet permanent in de attributen van de laag, wat betekent dat zij alleen worden opgeslagen en beschikbaar zijn in het projectbestand waarin zij zijn gemaakt.
16.2.4.3. De werkbalk Snelle veldberekening gebruiken
Waar Veldberekening altijd beschikbaar is, is de werkbalk Snelle veldberekening, boven in de attributentabel, alleen zichtbaar als de laag in de modus Bewerken staat. Dankzij het programma voor de expressie, biedt het snelle toegang voor het bewerken van een reeds bestaand veld:
16.2.4.4. Meerdere velden bewerken
Anders dan met de vorige gereedschappen, staat de modus Meervoudige bewerkingen toe dat meerdere attributen van verschillende objecten tegelijkertijd worden bewerkt. Wanneer de laag is geschakeld naar de modus Bewerken, zijn mogelijkheden voor Meervoudige bewerkingen toegankelijk:
met de knop Schakelen naar modus Meervoudige bewerkingen vanaf de werkbalk binnen het dialoogvenster Attributentabel;
Notitie
Anders dan het gereedschap vanuit de attributentabel zal drukken op de optie
u een modaal dialoogvenster verschaffen om wijzigingen aan de attributen in te vullen. Daarom is het selecteren van objecten vereist vóór het uitvoeren.Om meerdere velden in één rij te bewerken:
Selecteer de objecten die u wilt bewerken.
Klik, op de werkbalk van de Attributentabel, op de knop . Dit zal het dialoogvenster naar de formulierweergave schakelen. Selecteren van objecten zou ook in deze stap gedaan kunnen worden.
Aan de rechterkant van de attributentabel worden velden (en waarden) van geselecteerde objecten weergegeven. Nieuwe widgets verschijnen naast elk veld, wat het mogelijk maakt de huidige status voor Meervoudige bewerkingen weer te geven:
Het veld bevat verschillende waarden voor de geselecteerde objecten. Het wordt leeg weergegeven en elk object behoudt zijn originele waarde. U kunt de waarde van het veld herstellen uit de keuzelijst van de widget.
Alle geselecteerde objecten hebben dezelfde waarde voor dit veld en de weergegeven waarde in het formulier zal worden behouden.
Het veld is bewerkt en de ingevoerde waarde zal worden toegepast op alle geselecteerde objecten. Er verschijnt een bericht aan de bovenzijde van het dialoogvenster dat u zal vragen uw wijziging toe te passen of te herstellen.
Klikken op een van deze widgets stelt u in staat ofwel de huidige waarde voor het veld in te stellen of de originele waarde te herstellen, wat betekent dat u wijzigingen kunt terugdraaien op een veld-na-veld-basis.
Maak de wijzigingen in de velden die u wilt.
Klik op Wijzigingen toepassen in het bericht bovenaan of enig ander object in het linkerpaneel.
Wijzigingen zullen worden toegepast op alle geselecteerde objecten. Indien er geen object is geselecteerd wordt de gehele tabel met uw wijzigingen bijgewerkt. Aanpassingen worden gemaakt als één enkele opdracht tot bewerken. Het drukken op Ongedaan maken zal dus de wijzigingen aan de attributen voor alle objecten in één keer terugdraaien.
Notitie
Modus Meervoudige bewerkingen is alleen beschikbaar voor automatisch gegenereerde en formulieren van Slepen en neerzetten (zie Een formulier voor uw gegevens aanpassen); het wordt niet ondersteund in aangepaste formulieren voor de UI.
16.2.5. Attributen van objecten verkennen met het gereedschap Objecten identificeren
Het gereedschap Objecten identificeren kan worden gebruikt om alle attributen van een object weer te geven in het kaartvenster. Het is een snelle manier om alle gegevens te bekijken en te verifiëren, zonder dat er naar gezocht moet worden in de attributentabel.
Volg deze stappen om het gereedschap Objecten identificeren te gebruiken voor vectorlagen:
Selecteer de vectorlaag in het paneel Lagen.
Klik op het gereedschap Objecten identificeren op de werkbalk, of druk op Ctrl+Shift+I.
Klik op een object in de kaartweergave.
Het paneel Identificatieresultaten zal verschillende informatie over het object weergeven, afhankelijk van het type laag. Er zijn twee kolommen in het paneel, aan de linkerkant ziet u Object en aan de rechterkant Waarde. Het paneel zal onder de kolom Object, de volgende informatie weergeven:
Gedeelte Afgeleid - dit is de informatie die wordt berekend of afgeleid van andere informatie in de laag. Bijvoorbeeld het gebied van een polygoon of de lengte van een lijn. Algemene informatie die in dit gedeelte kan worden gevonden:
Afhankelijk van het type geometrie, Cartesiaanse metingen van lengte, omtrek of gebied in de eenheden van het CRS voor de laag. Voor 3D-lijnvectors is de Cartesiaanse lijnlengte beschikbaar.
Afhankelijk van het type geometrie en of een ellipsoïde is ingesteld in het dialoogvenster voor Projecteigenschappen ( ), ellipsoïde waarden voor lengte, omtrek of gebied met de gespecificeerde eenheden.
Het aantal delen van de geometrie in het object en het nummer van het aangeklikte deel.
Het aantal punten in het object.
Informatie over coördinaten die in dit gedeelte kan worden gevonden:
Waarden voor
X
- enY
-coördinaten van het aangeklikte punt.Het nummer van het dichtstbijgelegen punt ten opzichte van het aangeklikte punt.
Waarden voor
X
- enY
-coördinaten van het dichtstbijzijnde punt.Als u klikt op een gebogen segment wordt de straal van dat gedeelte ook weergegeven.
Attributen gegevens: Dit is de lijst met attribuutvelden en de waarden daarvan voor het object waarop werd geklikt.
informatie over het gerelateerde kindobject wanneer u een relatie hebt gedefinieerd:
de naam van de relatie
het item in het verwijzingsveld, bijv. de naam van het gerelateerde kindobject
Acties: vermeld acties die zijn gedefinieerd in het dialoogvenster Laag-eigenschappen (zie Acties) en de standaardactie is
Formulier object bekijken
.Attributen gegevens: Dit is de lijst met attribuutvelden en de waarden daarvan voor het gerelateerde kindobject.
16.2.6. Een externe bron opslaan en ophalen
Een veld kan als doel een bron hebben die is opgeslagen op een extern opslagsysteem. Formulier attributen kunnen worden geconfigureerd zodat zij acteren als een cliënt voor een extern opslagsysteem om deze bronnen op te slaan en op te halen, op aanvraag van de gebruiker, direct vanuit de formulieren.
16.2.6.1. Een externe opslag configureren
Voor het instellen van een externe opslag, moet u het eerst configureren vanuit de vector eigenschappen Formulier attributen en de widget Bijlage selecteren.
In de widget Bijlage moet u eerst het Type opslag selecteren:
Bestaand bestand selecteren: De doel-URL die al bestaat. Wanneer u een bron selecteert, wordt geen bewerking voor opslaan uitgevoerd, het attribuut wordt eenvoudigweg bijgewerkt met de URL.
Eenvoudig kopiëren: Slaat een kopie van de bron op een bestemming op een bestandsschijf op (wat een lokaal of een gedeeld netwerk-systeem zou kunnen zijn) en het attribuut wordt bijgewerkt met het te kopiëren pad.
WebDAV-opslag: De bron wordt gepusht naar een HTTP-server die het protocol WebDAV ondersteunt en het attribuut wordt bijgewerkt met de URL daarvan. Nextcloud, Pydio of andere software voor het hosten van bestanden ondersteunen dit protocol.
AWS S3: De bron wordt gepusht naar een server die het protocol AWS Simple Storage Service ondersteunt en het attribuut wordt bijgewerkt met de URL daarvan. Amazon Web Service en MinIO software voor het hosten van bestanden ondersteunen dit protocol.
Dan moet u de parameter URL opslaan instellen, die de te gebruiken URL verschaft als een nieuwe bron moet worden opgeslagen. Het is mogelijk om een expressie in te stellen met de widget Data-bepaalde override om specifieke waarden te krijgen, overeenkomstig attributen van de objecten.
De variabele @selected_file_path zou in die expressie kunnen worden gebruikt en het absolute bestandspad weergeven van het door de gebruiker geselecteerde bestand (met bestandsselectie of slepen-en-neerzetten).
Notitie
Bij het gebruiken van de WebDAV of AWS S3 externe opslag, als de URL eindigt op een “/”, wordt het beschouwd als een map en zal de geselecteerde bestandsnaam worden toegevoegd om de uiteindelijke URL te verkrijgen.
Als het externe opslagsysteem dat nodig heeft, is het mogelijk een authenticatie te configureren.
Notitie
U moet, om de AWS S3 externe opslag te kunnen gebruiken, een type AWS S3 voor authenticatie gebruiken.
16.2.6.2. Een externe opslag gebruiken
Eenmaal geconfigureerd kunt u een lokaal bestand selecteren met de knop … bij het bewerken van een attribuut van een object. Afhankelijk van het geconfigureerde type opslag, zal het bestand worden opgeslagen op het externe opslagsysteem (behalve wanneer Bestaand bestand selecteren werd geselecteerd) en het veld zal worden bijgewerkt met de nieuwe URL van de bron.
Notitie
De gebruiker kan hetzelfde resultaat ook bereiken als hij een bestand sleept en neerzet in de widget Bijlage.
Gebruik de knop Annuleren om het proces van opslaan af te breken. Het is mogelijk om een viewer te configureren met een Geïntegreerde documentviewer zodat de bron automatisch zal worden opgehaald vanaf het externe opslagsysteem en wordt weergegeven direct onder de URL. Het bovenstaande pictogram geeft aan dat de bron niet kan worden opgehaald van het externe opslagsysteem. In dat geval zouden meer details kunnen verschijnen in het Paneel Logboekmeldingen.